rew voor een ijzeren bedde ‘alzoo van dat blauwbruin hier’ en ze wijst naar donkergroen.
't Is een kind nu met een flasche om olie van termentijn en een vierendeel ‘van dat bruinblauw voor de waschte’ (d.i. hoogblauw, bleu d'Outremer, ook nog schorteblauw, in tegenstelling met bleekblauw voor 't witgoed).
Er zijn er die schoone 't koleur weten te zeggen: blijdig groen, gersgroen, aschgrauw, blauwgrijs, blekkende rood (= vermiljoen), en daartusschen een keer om donkerwit (= bleekgrijs) of ‘alzoo gelijk kaffie met veel melk’ (= lichtbruin).
Van 't lastigste is 't om zilverpoeier te vragen: een pakske van dat bleek goud'reersel; een pakske van dat goude doreersel maar wit; een pakske witte gouderure of nog: een pakske om te zilvereeren; en 't eigenaardigste nog: een pakske van dat donkerbleek.
Algemeen wordt er gevraagd om voorzwart (= ivoorzwart) en glaspapier (d.i. doorschijnend papier in gekleurde ruiten om op vensterglas te plakken, vitrauphanie).
't Gebeurt ook dat ze een van de jongens zenden met de koleuren op een briefke. Dat is soms 't sparen weerd, zooals dit hier van een man die, buiten zijn werkuren, schildert voor de menschen van 't gebuurte en dus wel de koleuren kent: ‘1 fr. omgebranden honger (= ongebrande omberaarde, terre d'ombre naturelle), karkilo giwelooker (= gele oker)’.
In den winkel staat er een bord met al de koleuren op: het doet veel dienst en 't is gemakkelijk alzoo. Die niet wel de koleuren bij den name kennen, 'n hebben maar te wijzen en te zeggen: van dit hier of van dat hier. Vroeger gingen vele vanzelf naar de voordeure, of bleven staan in de voordeure, om te wijzen naar een van de koleuren die op het kassement er langs geschilderd staan.
Luusterwel.