Biekorf. Jaargang 35(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Appelen. Appelvruchten, herfstgenuchten, 'k min U om uw bloesembloei, om uw tragen zomergroei, om uw goudgetinte kleuren, om uw fijne speciegeuren, 'k min u meest omdat ge zijt zomer in den wintertijd! Appelvruchten, lentgenuchten, toen ge nog beloften waart in uw maagdlijk Meigeblaart' waart ge, met uw' bloesemkroone zoo verruklijk reeds, zoo schoone dat zoo zoet mij was de droom als de vrucht, o appelboom! Appelvruchten, zongenuchten, 't miek mij biij, toen 't mild gewas al te vlugge rijpe was en te vroeg den herfst voorspelde, dat gij stil, met langgetelde [pagina 267] [p. 267] schokskes uit de botte kwaamt en zoo traag gedaante naamt! Appelvruchten, herfstgenuchten, met het zomergoud gekleurd met aromen mild doorgeurd, valt, als volle zonoffranden, van de takken in mijn' handen, streelt en lescht mijn droogen mond in den laatsten zomerstond! Appelvruchten, herfstgenuchten, als er ijs en sneeuw zal zijn, dood de boom, de zonneschijn, zult gij, bleuzend lijk te voren, geurig op den zolder stooren en de tafel, zonder groen, nog van blijheid lachen doen!... Appelvruchten, herfstgenuchten, is de kindschheid bloesembloei, jeugd en drift een stoute groei, stil lijk rijpende appelaren is 't geluk der oudre jaren... weze eens de gedachtenis appelgeur op winterdisch! Jos. Vanden Berghe. Vorige Volgende