Biekorf. Jaargang 35
(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe opvolging der abten in de Bernardijner-Abdij Ter DuinenDE CronicaGa naar voetnoot1) van de Duinheeren Joh. Brando, Egidius de Roya, Adriaan de But en Adr. Mesdagh, vooral de Cronica abbatum van de But en het Compendium chronologicum van De Visch, aangevuld door de lijst der abten in Sanderus Flandria illustrata en in Gallia Christiana, mede door deze van den prior Nivardus van Hove, zijn met het Cartularium de voornaamste gedrukte bronnen, voor de keuze en opvolging der abten van Ter Duinen. Gedurende de twee eerste eeuwen van het bestaan der abdij in de duinen bij Veurne geschiedde de keuze der abten in volle vrijheid, volgens het hoofdstuk van den regel van den H. Benedictus: ‘de ordinando abbate’ en volgens de wetten der Cisterciënsers, bepaald in de Carta caritatis der orde. Bij eene nieuwe | |
[pagina 200]
| |
stichting stelde de abt der moederabdij den eersten abt aan. Wanneer een abtszetel open kwam, moest de abt der moederabdij zorgen, dat onder zijne leiding en zijn beraad spoedig door eene keus der kloosterlingen een nieuw hoofd werd verkregen, dat hij als abt moest bevestigen en installeeren. De H. Bernardus van Clairvaux stelde zelf 1138 in Ter Duinen zijnen monnik ROBERTUS VAN BRUGGE aan als eersten abt. Evenals in Ter Duinen, zoo stelde hij in elke nieuwe abdij b.v. in Cambron, Villers, Aulne, Clairmarais, eenen abt aan het hoofd, afkomstig van het land zelf, bekend met de taal en de gebruiken van het volk en invloedrijk door zijne familie. Toen de abt Robertus Duinen moest verlaten omdat hij gekozen was om Clairvaux te besturen, zond hij op verzoek der Duinheeren een zijner moniken, ALBERO, een bloedverwant van den graaf van Vlaanderen, die zijne plaats zou innemen. Deze, niet bestand tegen het gure, vochtige klimaat, keerde naar Clairvaux terug. Nu kozen de Duinheeren uit hun midden den Z. IDESBALD VAN DER GRACHT 1155. Opvallend is, hoe dat verschillende abten in de 13e eeuw ontslag namen. Men moet echter in acht houden, dat het bestuur van zulk eene groote abdij met talrijke monniken en conversen (ruwe mannen, zooals ze in die eeuwen waren) geen gemakkelijke taak was. De abt moest in alles het voorbeeld geven en leven als de monniken. Bovendien bracht het noodige, uitgebreide grondbezit met zijne ontginning en bebouwing veel kommer en beslommering van alleriei aard bij. Ongetwijfeld waren ook niet alle ontslagnamen geheel vrijwillig. Ofschoon dit niet aangeduid wordt, heeft de vaderabt-visitator tot heil van de abdij wel eens afstand van het bestuur geraden en geëischtGa naar voetnoot1) | |
[pagina 201]
| |
Slechts één abt zien wij tweemaal op den abtsstoel verschijnen, namelijk WALTER VAN DICKEBUSCH, den opvolger van den Zaligen Idesbald 1167. Hij staat geboekt als de vader der armen en de stichter van het dochterklooster Ter Doest bij Lisseweghe 1175. Aan het hoofd der twaalf monniken die hij naar de nieuwe stichting zond, stelde hij Hacket den voormaligen deken van Sint Donatiaan te Brugge, die monnik in Duinen was geworden. Vier jaar later legde Walter het bestuur van Duinen neder, en HACKET verliet Ter Doest om zijne moederabdij te besturen 1185. Bij zijn dood liet de oud-abt WALTER zich door zijne medebroeders verbidden en nam de teugels van het bewind der abdij weer in handen. Na vier jaar was hem het regeeren te zwaar en verkreeg hij opnieuw ontslag 1189. De prior ELIAS VAN COXYDE volgde hem op. Hij verwierf uitgestrekte bezittingen in Engeland en Zeeland - en bestuurde de abdij tot zijne dood. Einde der 13e eeuw, nadat nog een tiental andere abten geregeerd hadden, begint de druk der vorsten en de tusschenkomst van het pauselijk hof de vrije keuze der abten te belemmeren. De Duinheer JACOBUS VAN BIERVLIET was sinds acht jaar pauselijk penitencier te Rome, toen hij gekozen werd tot abt in Duinen 1298. Mogelijk is, dat van dien tijd af de abten van Duinen bevestigd werden door den Paus. Na een bestuur van vier jaar, dat als schitterend wordt geprezen, deed deze abt afstand ‘senio et longa aegritudine fractus’. THOMAS VAN AARDENBURG volgde hem op, 1303. Deze, geheel verknocht aan de Franschen, moest met hen, toen zij uit Vlaanderen werden verdreven, naar Parijs vluchten, waar hij 1305 overleed. Wij kunnen niet aannemen, dat de abt Jacobus reeds na vier jaar bestuur ‘senio fractus’, gebroken door ouderdom, was. Van elders weten wij, dat de abt Jacobus met kracht had gestreden tegen de | |
[pagina 202]
| |
verdrukking en overweldiging van den Franschen vorst Philippus den Schoone. Trouw bleef hij op alle wijze zijnen Paus en zijnen Vorst bijstaan. Het was een zijner monniken, de professor te Parijs doctor Joannes, van Waarde in Zeeland, die als getuige optrad, toen plechtig, namens de geheele orde van Cistercië, in het college van St Bernard te Parijs beroep werd aangeteekend op den Paus tegen het onrecht en de afpersingen des konings jegens de orde. De bisschoppen van Sens en Reims spraken den banvloek over den abt van Ter Duinen uit, die pal stond en niet boog dan door geweld, toen Vlaanderen geheel in de macht was van den gehaten Franschman. Daarop zal abt Jacobus het voorbeeld gevolgd hebben van zijnen abt-generaal van Cistercië, den verdediger van Paus Bonifacius VIII, die gevangen gezet door den koning, afstand deed van het bestuur om zoo den gloeienden haat van den koning tegen zijne abdij en zijne orde, welker ondergang hij besloten hadGa naar voetnoot1), te doen koelen. Zullen na dien strijd de Duinheeren goedschiks eenen Leliaart tot opvolger gekozen hebben? Zonder dwang is dat niet geschied. Het jaartal van den dood van Jac. van Biervliet wordt niet aangegeven. Opmerkelijk is, dat De But in zijne Cronica abbatum elken abt tweemaal vermeldt, behalve de twee abten Jacobus en Thomas, die hij op de tweede plaats, nl. in het Supplement, geheel overslaat. De strijd in Vlaanderen was allernoodlottigst voor de abdij Ter Duinen, welke met een ondragelijken schuldenlast bezwaard werd, ten gevolge der afpersingen, plunderingen en verwoestingen. De abt WILHELMUS VAN HULST, die aan de moeilijkheden het hoofd niet kon bieden, deed afstand van het bestuur. Het voorbeeld der teugellooze conversenGa naar voetnoot2) (leeken- | |
[pagina 203]
| |
broeders) van Ter Doest (men denke slechts aan Willem van Saaftingen), had weerklank gevonden in Ter Duinen. Een krachtige hand was noodig om de abdij in rechte banen te leiden. Eenstemmig werd een monnik van ClairvauxGa naar voetnoot1), LAMBERTUS VAN UPPENBROEK, een Vlaming van Westoutre, gekozen 31 Maart 1317(-18). De faam zijner vaardigheid en ondervinding was den Duinheeren niet onbekend. Hij wist de schulden te delgen en de abdij op te heffen, ofschoon de kronieken zijn bestuur en dat zijner opvolgers te rooskleurig schilderenGa naar voetnoot2). In de XIVe en XVe eeuw werden herhaaldelijk pogingen gedaan ten einde de ‘commende’ in de nederlandsche abdijen in te voeren. Het pauselijk gezag, verzwakt door het verblijf te Avignon en de daaruitvolgende scheuring, gaf zelf aanleiding tot dit misbruik door de abdijen te ‘reserveeren’ en dit middel te gebruiken om kardinalen, bisschoppen en hunne beambten van een groot inkomen te voorzien. Paus Urbanus V 1362-71 beval, dat de bevestiging der keus tot alle abdijen, wier jaarlijksch inkomen boven de honderd goudguldens bedroeg, moest voorbehouden worden aan den H. Stoel. Een derde van dit inkomen moest bij de bevestiging van elke keus betaald worden aan de Camera apostolica, ineens of in termijnen. De Camera apostolica stelde eene lijst op der te-betalen plichtige abdijen. De abdij ter Duinen pronkt er op de vijfde plaats der Z.-Nederlandsche abdijen met 1500 gulden. De Benediktijnerabdijen Sint-Pieter te Gent, Sint-Baafs te Gent, Sint-Maarten te Doornik en Sint-Truiden gingen haar voor met 5000, 4000, 4000 en 1568 gulden. De abdijen St.-Laurentius te Luik O.S.B., Afflighem O.S B. en Cambron | |
[pagina 204]
| |
O. Cist. volgden onmiddellijk met 1000, 900 en 800 gulden. De Bernardijnerabdij Villers betaalde slechts 200 gulden. Door deze maatregelen stond de deur open voor de commende of het willekeurig aanstellen van gunstelingen in rijke beneficies. Van alle medeplichtigheid aan het invoeren van dezen kanker van het monnikendom zijn de abten niet vrij te pleiten. Zij hadden alle toezicht en afhankelijkheid afgeschud tijdens de treurige tijden der kerkscheuring, toen ook de Bernardijnen in twee kampen verdeeld waren. De abten streefden er naar om geen gezag boven het hunne te erkennen. Zij leefden niet meer in het klooster met de monniken, maar in paleizen er naast als groote heeren. Men begon het als vanzelfsprekend te beschouwen, dat men niet tot een kloosterorde behoefde te behooren om op zoo een manier eene abdij te besturen. In de Nederlanden werd de inname van kerkelijke beneficies en abdijen door vreemden met wrevel opgenomen. De heerschzuchtige vorsten uit het Bourgondische en Oostenrijksche huis leenden gretig het oor aan de klachten hierover ingediend. Zij namen stelling tegen dat misbruik, maar alleen om zelf over -bisdommen en abdijen te beschikken in hunne landen, ten bate van hunne bastaardkinderen en gunstelingenGa naar voetnoot1). Meer dan de Benediktijnen konden de Bernardijnen en Norbertijnen, sterk door onderling verband en inrichting hunner orden, weerstand bieden, maar niettegenstaande een halstarrig verzet, ontsnapten zij niet altijd aan de willekeur, zooals wij ook zien in de opvolging der abten van Duinen. | |
[pagina 205]
| |
Reeds vóór het vermelde gebod van Urbanus V ontvingen de abten van Duinen hunne bevestiging te Rome en betaalden het vermelde bedrag aan de Camera apostolica als ‘servitia’. Dit kan begonnen zijn bij de kiezing van Jacobus van Biervliet. Het bestond zeker bij de keuze van WALTER BREEDEREEP OF STRIJCK. Deze beloofde 7 Febr. 1355 zijn verschuldigde bijdrage te betalen aan de Camera apostolicaGa naar voetnoot1). Abt JAN MAES OF THOMAES beloofde 27 Jan. 1377 hetzelfdeGa naar voetnoot2). Hij was zelf naar Rome vertrokken, zegt de But, waar hij door den Paus Gregorius XI werd gewijd en gemijterd. Of dit juist is? Paus Gregorius deed zijn intrede in Rome 17 Jan. 1377. De pauselijke brieven, waarbij de pontificalia aan den abt van Duinen toegestaan werden, dagteekenen van Paus Urbanus VI, 1382 en '86Ga naar voetnoot3). Van den abt THOMAS CORENBITER, gekozen 1406, vindt men geene vermelding betreffende de bevestiging aan het pauselijk hof. Wegens de groote verwarring van dien tijd, toen er drie pausen waren, zal ze niet gevraagd zijn. Zijn opvolger, PETRUS VAN DER MARKT (DE FORO) van Hontenisse, werd 8 Maart 1419 te Rome benoemd (provisus) tot abt van Duinen door Paus | |
[pagina 206]
| |
Martinus V.Ga naar voetnoot1). De betalingen geschiedden door zijnen procurator, Robertus de Molendino, kapelaan der kathedraal te Doornik dien Petrus de Foro 12 Jan. 1419 had aangesteldGa naar voetnoot2). De But zegt van deze abten dat zij ‘unanimiter et concorditer’ door het convent gekozen waren. Verder verhaalt de But: na den dood van den abt Petrus de Foro 14 Oct. 1442 heerschte er tweedracht onder de fraters. Hier wilde Hertog Philips gebruik van maken om een commendatairen-abt op te dringen, zijnen oud-kanselier, Wilhelmus Filastre, bisschop van Toul, (lees Verdun)Ga naar voetnoot3). Eene uitkomst was, dat de hertogin de abdij begeerde voor haren neef, Jacobus van Portugal, zoon van haren broeder Petrus, nog een kind. Nu werd een middelweg gekozen. EVERARDUS OVER 'T VELD, wiens broeder Paulus door zijnen invloed machtig was aan het hof der hertogin, werd voorgesteld, opgedrongen en aangenomen door de Duinheeren. Hij was toch van dezelfde orde, maar van de abdij Baudeloo bij Hulst; de But beschouwde hem als eenen indringer. Uit de kroniek blijkt duidelijk, dat men terstond na den dood van den abt de Foro te Brugge voor eene inbreuk op het vrije recht van kiezen vreesde, want aanstonds werd het lijk vervoerd naar de abdij en | |
[pagina 207]
| |
in stilte begravenGa naar voetnoot1). Lang kan de tijd tot beraad en keuze niet geduurd hebben, want nog geene maand na den dood van den abt, 14 October, werd de gekozen Everardus reeds door den Paus te Firenze benoemd en bevestigd, 12 November 1442Ga naar voetnoot2). Bornhem. A.-J. Fruytier, Bernardijn. |
|