Om te weten wat Vlaamsch is.
Nu dat de verlofdagen dààr zijn, overgaat eens 'n leerknaap, den eersten den gereedsten, en vraagt hem 'n keer, hoe men hem ten leerhuize het vlaamsch aanleert; vraagt hem bestaaktelijk: waarop men hem leert steunen in 't vorentrekken van een of andere woordleest. B. v. hoe leert men hem te doen met 't lidwoord ‘een’? - Antw.: immer te stellen ‘een’, en geen' verbuiging meer. - Gij vraagt: waarom? - Antw.: omdat het zoo in Holland gaat, en dat ons Holland vóór is in beschaving! - In beschaving? Tsa! ...Besluit: dus ook vóór in de tale? - Antw.: ik weet het niet...
En daar! de knaap is tenden. Daar stopt voor onze knapen allemaal, de kennis en de reden van hun vlaamsch!... - Als Holland morgen fransch sprak uit beschaving? - ... De grofste onwaarheden geraken er zoo door... lijk even van dat lidwoord ‘een’ (àl zonder onderscheid tusschen het welverbogen ‘een’ en dan het onverbogen ‘'n’; want 't onverbogen ‘een’ is telwoord).
Het Hollandsch van die Heeren Leeraars, is trouwens anders niets als 't ‘ndl.’ uit hunne Bladen! We weten wat dit inhoudt: men vrage 't maar aan Brom.
Waarom niet liever toch geleerd dat 't vlaamsch?... het vlaamsch is... en niets anders.