Biekorf. Jaargang 35
(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
De Westvlamingen niet min dan de andere Vlamingen stemmen in die eerherdenkinge mee. Kiliaen is hun niet vreemde. Zoo weinig vreemde dat hij hun bij 't lezen van zijn Woordenboek een mee westvlaming schijnt nogheden, en dat hij aldus doet alsof hij hun terzijde stond in namelijk hun gepoog voor 't nageleer en voor 't behoud der schatten uit de volkstaal Kiliaen's Woordenboek is en blijft voor hen een oorbeeld van een ‘algemeen’ vlaamsch woordenboek zooals men een in vijftienhonderd maken kon; maar tevens ook is het voor hen een voorbeeld van een dat thans-allicht mocht worden nieuw gemaakt te weten op dezelfde vlaamsche taal van heden. Voor Kiliaen de ‘Teutonicus sermo’ de dietsche tale, die immers ‘alles wat zij wilde uiten kon’, was wel de tale uit àl onze gewesten, en wel in haar gesproken woord... zooals thans nog in Westvlaanderen wordt voorgehouden. Nu huldigt men alom èn Kiliaen, èn mee zijn werk waar door hij Kiliaen geworden is, zijn Woordenboek. Maar, zal het zijn... omdat men nietmeer wist wàt eens gehuldigd ter verandering, als voor De Bo en voor Gezelle, of zal het zijn om tochwel eens zijn huldeweerdig werk te leeren achten en te leeren... navolgen? Biekorf. | |
SchreefjesspelBOVEN (bl. 160) staat een zoogezeid Telgedichtje: Mieke, bieke, berkenhout. Dat en is niet eigenlijk een ‘tel gedichtje’. De Cock en Teirlinck in: Kinderspel en Kinderlust (bd. vii, 1907, bl. 217-224) noemen dat beter een schrabjesspel (of schreefjesspel). Dezelfde zamelaars (die ook ‘Volk en Taal’ en ‘Ons Volksleven’ enz. uitverlazen) geven aldaar 28 zulke spelgezegden aan. Uitgeweerd enkele daarvan welke verbasterd blijken, bevatten allen: - in de eerste reke 'n wisselzeg op een of ander ‘hout’ (of ‘bout’); - in de tweede reke, om te voegen met de eerste, komt: ‘is er iemand wel zoo stout’, of, meer zelden: ‘in de' winter is het koud’; - de derde en vierde reke brengen dan eene nieuwe (volledige of verminkte) voeging in, nl. op ‘van te zeggen dat ik liege’, ofwel op ‘in de' winter is het warm’; - en het eindigt met: oftewel twee slotreken ‘wedden | |
[pagina 191]
| |
voor 'n vaan’ en ‘dat er 25 schreefkes staan’, oftewel met één slotreke ‘dat er 20 schreefkes staan’. Het zeggen (boven, op bl. 160) van H.P. is dus een wisselgedaante van de algemeene grondleest, doch met als inleidend woord: ‘Mieke, bieke,...’ insteê van ‘Ieken, bieken,...’ of ‘Eiken, beuken...’ enz. Hiernu hebben we nog ander zeggertjen: eentjen uit Beernem (ons medegedeeld door EV. E. thans te Brugge, van ten tijde dat hij nog een kleinejongen was): wederom een wisselgedaante van 'tzelfde maar met een nieuwe inleiding: Eekaart speekaart ulvenbout.
Is er iemand wel zoo stout
van te zeggen dat ik liege?
'k Durve wetten (= wedden) om 'n vaan
dat er twintig streepkes staan.
Eekaart is alweer de eik. Speekaart kan speekhout d.i. essche zijn (essche komt ook aleens voor in de houtreken, vgl. DC. Teirl., ald. 218). En ulven? EV. E. weet niet meer goed, zegt hij, of het uitgesproken wordt ‘ulven’ of ‘elven’ of ‘wulven’...; maar het kan heelwel wulgen (= wilgen) bedoelen (vgl., hoe de w- alvoren wegvallen kan, bij DBo op ‘W’; en voor -g- = -v-, evendaar op ‘G’ en mede in Loq. ‘wulgebek’ = wulvebek).
Dan een vraagske: Weet iemand entwaar zulk een spelgezegde aan te wijzen, vast oorspronkelijk uit het Westland? Trouwens, 't is wonder, nu al de gekende zeggerkes (inderdaad allemaal draaiende op ‘hout’) komen uit onze gewesten van Oosten, werkelijk dus... uit het ‘Hout’land! Als dit oprecht naar de waarheid was, dan zou men allichte niogen vermoeden dat onze vlaamsche kinderspelzegsels weten van de streke waar zij 't ontstaan krijgen, en dat zij eenmaal geschapen, weinig verloopen. Deze ware 'n wet, heel strijdig met die van de sprookjes. L.D.W. | |
Woordspeling op 'n dorpsnaam.- Waar is Jan da'? - Hij is naar... dingen, naar dingen... e..., naar... hoe zou ik zeggen da'? - Ja, zei de andere die begost mee te helpen omdat hij | |
[pagina 192]
| |
lijk-zag dat de zegsman 'en beetje deed om te spreken op de'... gisse, naar... - Naar... - Naar Ghistele? (Uit Houttave) A. Verwaetermeulen.
Grootemenschen's verlee
is geen kinderenwee.
't Regende dat 't goot, en de jongens kwamen uit d'schole, en ze mochten uiteenspoeden om alzoo ter eerder elk z'n uitgat te vinden. Maar ze 'n liepen daarom niet te zeerder, ze bleven bijeen, en 'k hoorde ze dan roepen al te zamen eensluidig: 't Regent.
God zegent.
't Zal overgaan:
't hee't nog gedaan!
(Ingoyghem) D. | |
Geden uit den Geuzentijd?Te S. Machiel's zei mij een 70jarige vent: ‘Zi', ['t is] zoo waar, of dat er... een God is in de messe’! En verder: ‘Ge meug'-me gelooven [want] en 'k ga(an) alle-zondage naar de hoogemesse’! L.D.W. |
|