haald hebben, aangezien 'n keer gekken gemakkelijker bleek dan een heel leven lang verdietschingen zoeken, en dat, bij allemans wete, niet in 't gemakkelijkste 'n verdienste gelegen ligt; die haastige praters bewezen ten andere dat ze die pogingen niet en begrepen! Wijzeren begrepen ze wel, en steunden ze, en steunen ze totheden nogvoort. Ondertusschen hoe leerzaam en boeiend was dat alles toch niet! Hoe opwekkend ook voor de jongeren, velemeer dan op heden al het koude en onberedende nagegaapsel van wat ze denken te deugen omdat
ze 't ergens in een dagblad gelezen hebben.
Welaan, hij die Biekorf dien weg heeft doen inslaan, en, met een uitnemende veerdigheid van gevoel en van taalkracht, Biekorf op dien weg heeft gehouden, was wijlen J. Craeynest. Jawel Gezelle gaf hem 't gedacht, lei hem voorbeelden voor, hielp hem en steunde hem... uit de macht van zijn sperkelenden geest, maar dat was enkel geliefhebber nog, Craeynest miek van dat àl een kunstig bedrijf, handelende naar stevige wetten en voeren. In dat vak een tweeden als hem moeten we wis nietmeer verwachten.
Door velen werd hij gevolgd, in het eerst... maar hij en hield zijn volk niet gesloten.
Hij en was immers geen leidsman vanaard, trouwens te onveranderlijk zijnde in alle andere zaken daarbuiten, te stijde in het meegaan door 't leven, te slepend eenbeetje in het werk, en te beducht om voren te komen. En... zoo gerocht hij zelfs achter.
Hij is toch en blijft, en wellichte voor lange, een onzer sterkste voelers-geweest van de taal, en een man (een Westvlaming opnieuw) weer door velen ons te benijden.
Men herleze nu eens zijne opstellen weer, en bewondere daar zijne scheppende taalmacht; danke medeen den Gever van alle scheppende krachten, God, die aan hem hier-deze had geschonken! Men smeeke dan God dat Hij wille - onderander om het goede gebruik van die gave - Zijnen dienaar met goedheid en bermhertigheid aanzien.
We zijn hem ten minste wel dàt schuldig.
R.I.P.