Om te weten wat Vlaamsch is.
't Is de halve-geleerdheid die, om bij handelinge in geen schande te komen, weleens den invultrant heeft uitgevonden (de ‘formule’ in 't fr.). Invultrant en invulwerk, invulzinnen enz., dat is dus allemaal alleen-entwat ternood. Ook, een ware geleerde, of iemand die wil thuis of baas zijn in zijn vak. 'n moet daarvan niet weten, dat is voor hem te koud, te stijf, te doodende; en zulks is een geluk, te weten voor de wetenschap, voor de echte: want, dank nu aan die tegentrekkingen gaan eigenheid en leven wakker voort, en blijft vooruitgang mogelijk. Welaan wat ònze zaak hier aangaat de invultrant? deze is de ambtelijke taal, het woord dat opgeleid geweest is, òf door 'n Heere Landschepen (‘Minister’) òf door 'n Taalvroedschap (de ‘Akademie’) De halfgeleerde hier is de ‘pedant’, de leerstijve, de leerpijt of de kunstpijt zou ik zeggen, onwetend als hij is, verwaand, en in- indom. En de geleerde, de echte? die best - voor inhoud en gevoel - zijn tale machtig is? is 't volk. 't Is 't volk dat, door zijn hertelijk versmaden van 't in vulvlaamsch, ditzelve dwingt en doodduwt, en 't levend vlaamsch in stand houdt... En dus, het echte vlaamsch? is (mits 'n beetje schaving) het volksvlaamsch en geen ander.