Biekorf. Jaargang 35
(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWakende wacht‘Ruina macériae’ (Harpzang, 143-17). Aan Eerw. Heer en Vriend
WAKENDE Wacht, o dierbaren torenGa naar voetnoot(6),
steunend op heerlijke zuilen,
hooge in de lucht, zoo
bleeft ge schouwen tot over den IJzer,
en ge zaagt, o wakende wacht, ge
zaagt de drommen naderen, naderen,
gaan en staan, bij
't overweldigend durven van hunnen krijgslust. -
Machtige drommen,
zij die 't zwakzijn drinken moesten
| |
[pagina 118]
| |
uit die stroom, dien IJzerstroom, wiens
albelemmerend toovertocht, hun
tonge 'n smaakte ooit! -
***
Vreedzamen toren,
jaren en jaren stondt ge daar, en
jaren en jaren waschten uw hoofd,
trommelden kletterend op uwen schedel,
lieten de sneeuw uw wezen verjongen,
zalfden uw oogen met zonnegesching, en
doken uw lichaam onder de liefde
van hun nachtspreê! -
Maar de vijand wierd u gewaar, en
spiedend van over den IJzer,
sprak hij 't woord uit dat u doemde... -
Lijk ne martelaar, toren,
stil, geduldig, liet g'u wonden,
liet g'u geeselen!...
Kloek en beraden, bleeft ge vast, en
lijk ne martelaar gaat ge sterven!
***
Hulpeloos zinkt uw hoofd, en
stuikt 'et grondewaard met dien tijd, met
al die jaren,
dat ge, toren,
't dorp hier, 't uwe, zaagt en bemindet!
stuivende lappen,
wankende schellen,
scheuren, schonderen, van uw heupen!
toren, toren, hadt ge bloed in,
't bloed zou gulpen,
waar de rook bedwelmend uitbreekt;
hadt ge bloed in,
't bloed zou stralen,
waar uw lichaam bloedeloos wegspeit!
***
O mijnen toren!
d'oude moerkracht van uw staanders,
| |
[pagina 119]
| |
wordt de getuige, de laatste getuige
van uw lijden en van 't onze!
stevige voeten,
blijvende blokken,
schaffend op den roem die wegvaart,
op de Dood die snuisterend aanlandt!
***
Stilte!...
Stilte in 't ruinen van den wind en
't vederend schuwzijn, 't zocht bewegen
van dien vogel,
waggelend deur zijn eenzaamheid, en
die bij 't zijgend avonddonkeren,
die bij 't sluimerend rustgenieten,
klagende weg zijn herte lost, met
Doodklank uit ver-
gruisde schoonheid!
***
O mijnen toren!
boehelendGa naar voetnoot(1) nog uit 't wild omwoeldzijn
van uw lijfmacht!
O mijn dorp, vol ramp gezeeuwd, waar
iederen hoek waar iedere steen de
rouwe draagt, en
waar ons hert verzworen zit, in
't gloeiend zeerdoen van ons onheil!
rouwe, gij, die
binst den slaap nog steekt en butst,Ga naar voetnoot(2) en
bij 't ontwekken,
met uwen doek de zonne behangt, en
levende versch verdriet komt spannen
over 't dompelen
van ons armoê!
***
Dierbaren toren,
schudt uw stof! herneemt uw lijf! uw
kloek gebeente, uw steenen vleesch, uw
| |
[pagina 120]
| |
hoofd en uw oogen, den deun van uw stemme!...
Bij de kracht van uw herleven,
roert, verrijst, herleeft ons volk ook,
't Godminnend volk hier,
dat u, toren, zoo geern zag staan, als
wakende wacht, als troostende kracht, als
ouderlijk erfbeeld
van zijn vlaamsch en kristelijk vroomzijn!
***
Deur ons ziele 'n vleugelt hij nooit, de
vogel van de puinen!
in ons herte 'n nestelt hij nooit, 'n
roept hij nooit, de
nachtuil van de wanhoop!
Nieuwcappelle. A. Mervillie. |
|