Biekorf. Jaargang 35
(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
om 't onvoltrokken boeten,
in uwe stille wittigheid
reeds Paschen wil begroeten?...
Ach, is 't omdat ze zuchtend is
den ganschen langen Vasten
en, moê van bange bitternis,
haar aanstonds wil ontlasten
zoodra er lichte klaarheid boort,
wat blankheid dóór den nevel,
zoodra ze witte liedren hoort
te midden 't rouwgeprevel?
Of juicht ze om 't wit-zijn, blijde en frisch,
dat druppelt van de Altaren
en dat reeds helder schijnend is
in licht en lenteblâren?
Of juicht zij om de Hostie zelf,
de witte, de onbevlekte,
of om de kroon, het wit gewelf
waarmeê men Haar bedekte?
Wellicht is 't om het witte kruis
dat, gisteren peersch behangen,
zijn blankheid werpt in 's Heeren Huis
zoo droef nog en bevangen?
Wellicht is 't ook om 't Avondmaal
dat opdaagt vóór de zinnen,
om 't klaar-zijn der Apostelzaal
en 't wit Communielinnen!
Of is 't omdat in 't morgenduur
de Paschen-Offerande,
gelijk een zilvren vreugdevuur,
in witte zielen brandde?...
Dit alles is 't, dit alles, ja,
en ook die blanke stonden
waar wij met God in één genâ,
één onschuld zijn verslonden,
die stonden van aanbidding, lang,
dit fluistren, ingetogen,
die uren, lijk de sneeuw zoo blank,
die eeuwen duren mogen...
| |
[pagina 67]
| |
O blijde dag, o Hemelslach,
waar' Paschen niet aan 't dagen,
ik zou, o Witte Donderdag,
niets beters dan U vragen!
Jos. Vanden Berghe. |
|