Biekorf. Jaargang 35(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Maartzonne DOOR hagel en dóór regenvloed, omneveld en bedropen, komt schilder Zon op hand en voet uit 't wolkenhuis gekropen... Gevangen in dit winterslot, zat, maanden, hij te treuren en, waagd' hij, tusschen vlage en bot, een oogske door de deuren, hij ving terstond, in al zijn nood, zulk een gezweep van vlagen dat dicht hij vlug de deuren sloot, en wachtte op beetre dagen... Maar nu, dat 't Maart is, breekt hij uit en, schelden de cipieren, hij spot met al hun boos geluid en tieren ze... ze tieren. En met een voorraad verf gelaân en borstels voor veel' dagen, is hij reeds langs de winterbaan zijn lentetocht aan 't wagen. Hij wankelt nog wel op den voet en voelt, bij de eerste schreden, geen bloed nog, neen geen zonnebloed, hem jagen dóór de leden; [pagina 40] [p. 40] geen vlam nog voelt hij in 't gelaat, geen stralen in de handen, en toch, hij wil, hij moet, hij gaat... hij zal wel langzaam branden! Nog ranselt hem 't kwaadweêre wel: ontvluchtte hij cel en kerker, de winter heeft nog klauw en knel, de vijand is nog sterker... Maar vruchtloos blijkt het dwanggeweld, het wrokkig slaan en striemen, de Zonman groeit, zijn wezen zwelt steeds scherper staan zijn priemen; en eer de winter het vermoedt, zoo vlug is zijn bewegen, heeft Schilder Zonne nu voor goed zijn tente vastgeslegen en zit hij reeds met 't grof penseel, gesloten in de vingren, de kleuren van zijn groot paneel bij smeten rond te slingren... O ziet hoe mild, hoe vlug het gaat het vagen en het strijken; waar Schilder Zon zijn borstel slaat doet hij de schaûwten wijken: eerst plekken zijn het, lauw en licht en strepen witte klaarte, dan heele vlakten zilvren licht op lucht en land van Maarte; en tot in diepen hoek en kant van kerk en huisgebouwen, op takwerk, haag en akkerland doet hij de tinten dauwen, die, schoon ze mat nog zijn en derf en schuchter lijk de dagen, reeds rozigheid, de vroege verf des zomers in hen dragen... O schilder voort, verlies geen tijd, wees milde met de kleuren en schilder, daar ge aan 't schildren zijt, [pagina 41] [p. 41] uit mij het wintertreuren opdat er gauw van al dit leed geen vlek, geen spoor meer blijve en dóór mijn' ziele, mild en breed het goud des zomers drijve! Jos. Vanden Berghe. Vorige Volgende