Biekorf. Jaargang 35
(1929)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘La Belle en Cuisse’, waardin in de Catterogghe.OP 13n februari ontving de prefect van het Leyedepartement een vertrouwelijk schrijven van het ministerie van Politie: | |
Paris, le 9 février 1811.Police Générale 1r Arrondissement No 5998 R. On informe son ExcellenceGa naar voetnoot(1), Monsieur, qu'entre Blanckemberg et Bruges, il y a une auberge ou pend pour enseigne une Raye, [auberge] tenue par une femme dite la belle en cuisse, auberge qui sert de point intermédiaire pour la correspondance de la gendarmerie de Bruges avec Blankembert, et dans laquelle les Anglais déserteurs sont reçus la nuit et cachés le jour jusqu'á ce qu'ils puissent être assurés de leur passage. On ajoute que cette partie de la côte est mal surveillée et que les prisonniers trouvent facilement les moyens de s'évader par Ostende et le long de la côte jusqu'aux isles de Subbeveland. J'appelle, Monsieur, votre attention particulière sur cet avis que je vous invite à utiliser par tous les moyens qui dépendront de vous. Veuillez bien m'instruire de vos mesures et de leurs résultats. Je transmets ce renseignement à Mr le Commissaire général de Police d'Anvers. Recevez, l'assurance de mes sentiments affectueux. Le Conseiller d'Etat, Comte de l'Empire, Réal. à M. le Préfet de la Lys (Seul)Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 15]
| |
Op 18n februari antwoordde de prefect dat hij de burgemeesters der kustgemeenten tot meer waakzaamheid aangezet had. De herberg de Catterogghe werd reeds lang verdacht, maar tot nu toe was het de politie niet gelukt iets te ontdekken dat deze vermoedens kon grond geven. Een afschrift van al de stukken nopens Bonifacius Van WindekensGa naar voetnoot(1) werd bij den brief aan den staatsraad Réal gevoegd. Den 17n oogst liet de prefect weten aan Réal dat eene huiszoeking in de Catterogghe met goeden uitslag bekroond was. De bevelhebber der gendarmerie had vernomen dat vrouw Anne Thierry, echtgenoote van den brigadier der gendarmerie Gamard in dienst aan het krijgsgevangenenkamp te Givet, sedert eene maand verdwenen was, en zich ophield ergens tusschen Brugge en Blankenberghe. Overal werden opsporingen ondernomen, en op 12n oogst werd ze op den zolder van de herberg de Catterogghe aangetroffen. In den kelder der herberg werden nog twee engelsche krijgsgevangenen ontdekt die uit hat kamp van Verdun ontvlucht waren. Alle drie werden in hechtenis genomen samen met de waardin Margareta Josephine Robert, vrouw Derijcker, bijgenaamd ‘la belle en cuisse’, en de meid der herberg Jacoba Laseure. Enkele dagen daarop ontving de prefect eenen brief van het ministerie van Politie, en gehandteekend door den hertog van Rovigo zelf. Deze brief van 16n oogst meldde het verdwijnen der vrouw Gamard, en haar verblijf tusschen Brugge en Blankenberghe. Dit alles was ter oore van de politie gekomen door den brief die deze vrouw van uit Blankenberghe geschreven had aan den engelschen taalsman Smith uit het kamp van Givet, met wien ze immers wilde naar Engeland oversteken: in dien brief zette zij dezen aan zich te spoeden daar er 'n boot gereed lag te Blankenberghe. Bij Brugge aangekomen moest hij in | |
[pagina 16]
| |
de herberg ‘Petit Paris’Ga naar voetnoot(1) binnengaan, er zich als Engelschman aangeven en vragen achter de waardin der herberg op een uur en half van Blankenberghe. Hij zou daar verstoken blijven tot men hem kwam halen. Toen de brief toekwam zaten de schuldigen reeds achter slot. Het onderzoek wees uit dat de herberg de Catterogghe sedert twee-drie jaar, als middenpunt diende voor het ontvluchten der engelsche krijgsgevangenen. De waardin kocht bootjes te Brugge en te Oostende, waarmede de krijgsgevangenen van Blankenberghe of van uit de monding van het Zwijn tot aan de engelsche wachtschepen vaarden. Deze wachtschepen landden dan smokkelwaar op de kust. De waard van de Catteroggbe, Jan Derijcker, was sedert zes weken in Engeland: hij was medegegaan met zes krijgsgevangene officieren, die eenen brigadier van het tolwezen overrompeld en gevankelijk medegevoerd hadden naar Engeland. Een dezer zes officieren was uit Verdun naar de Catterogghe gekomen in uniform van officier der fransche Bereden-Jagers en gesmukt met het kruis van het eerelegioen. Hij had altijd in vollen dag gereisd met eenen knecht en twee paarden. De paarden waren door de ‘Belle en cuisse’ verkocht; en deze was dikwijls uitgeweest met den valschen franschen officier in uniform. De waard uit ‘Petit Paris’ die ook huurhouder was, werd ondervraagd. Rond Kerstdag waren twee of drie vreemdelingen met eene huurkoets uit Meenen gekomen en hadden zich laten naar de Catterogghe voeren, waar ze door de vrouw ontvangen werden, die zegde dat ze verwacht waren. Rond Vastenavond had hij de vrouw Derijcker 's nachts naar Rijssel gevoerd, van waar ze met een ander rijtuig naar Atrecht gereden was. Na vijf dagen was hij met haar teruggekeerd te Brugge. Op 25n en 27n juli had hij | |
[pagina 17]
| |
haar naar ‘den berg van bermhertigheid’ en naar eene scheepswerf aan de havenkom te Brugge gebracht. Ze was nog vijf dagen naar Valencijn geweest. De vrederechter en bestuurder van ‘den berg van bermhertigheid’ kwam verklaren dat de vrouw er gekomen was om uitstel te vragen van eene vervolging die ze wegens niet betaling voor het vredegerecht zou oploopen, daar ze enkele dagen daarna eene groote som geld moest ontvangen. De scheepsbouwer De Muelenaere liet hooren dat hij sedert het begin van het jaar drie bootjes verkocht had: één aan den waard van TerpanneGa naar voetnoot(1), één aan den genaamden Piessens en één aan vrouw Derijcker. Deze bootjes werden aan de Scheepsdalebrug geleverd, en aldaar door onbekenden in ontvangst genomen. Het onderzoek wees uit dat ze dan, langs de vaart van Lisseweghe, naar Blankenberghe gebracht werden. Piessens had de boot gekocht voor 'n Neyrinckx. De twee gebroeders Neyrinckx gingen de engelsche krijgsgevangenen afhalen aan de kampen: beiden waren groote smokkelaars. Hunne persoonsbeschrijving werd naar Verdun en Longwy gezonden, waar ze voorzeker weer achter krijgsgevangenen waren. De burgemeester van Verdun liet weten dat Antoine Neyrinckx in zijne stad veroordeeld was, en sedert december 1810 vastzat om krijgsgevangenen te hebben helpen ontvluchten. De waard van Terpanne beweerde enkel medegeweest te zijn met eenen onbekende tot bij den scheepsbouwer. De minister van Politie belastte den commissaris der Staatspolitie te Oostende, de Rosily, met het verder afhandelen der zaak. Op 18n oogst liet deze den waard en de waardin uit ‘Petit Paris’ aanhouden en naar Oostende overbrengen, waar ze tien | |
[pagina 18]
| |
dagen later vervoegd werden door de vijf gevangenen uit de Catterogghe. Piessens en de baas uit Terpanne werden er later in september ook overgedaan. Toen de gendarmen in de Catterogghe binnengevallen waren, was de zoon Derijcker spoorloos verdwenen. Dank aan de tusschenkomst van den burgemeester van Zuyenkerke werd hij op 2n september aangehouden en vóór den prefect gebracht. In mei 1811 was hij met twee engelschen ingescheept; meegevaren met hen was de zuster van PiessensGa naar voetnoot(1) met nog een anderen engelschman. Ze waren 's nachts vertrokken en met den middag door een engelsch oorlogsschip opgenomen; hij was zes weken daar moeten op blijven, zonder in Engeland te mogen ontschepen. Einde juli 'n anderen tocht: toen was hij met zeven engelschen vertrokken; en bleef acht dagen op het engelsch oorlogsschip, waarna hij zonder geld teruggezonden werd; op dit schip verbleef ook de gevangengenomen brigadier van den totdienst. Weder een tocht was die van zijnen vader: deze was drie-vier weken voordien vertrokken; op de kust hadden zij toen teekens gemaakt met een afgeblinde lamp, waarna een engelsch bootje zijnen vader en drie engelschen die bij hem stonden, was komen afhalen. Nadien was zijn vader nogeens met viervijf engelschen uitgezet. Sinds toen had hij hem niet meer teruggezien. De jonge Derijcker verklaarde dat hij zich enkel met smokkelen bezighield om geld genoeg samen te krijgen ten einde zich van den soldatendienst vrij te koopen. Hij werd daarop naar Oostende overgebracht, maar ontvluchtte onderweg en werd op 14n October daarna teruggegrepen door de veldwachters van Coolkerke, Lisseweghe en | |
[pagina 19]
| |
Dudzeele, die voor deze daad een geldelijke belooning ontvingen. Op 26n october 1811 zond Réal een afschrift van twee stukken die door eenen leidsman van voortvluchtige krijgsgevangenen nagelaten waren: daarin stond de weg bepaald om van Longwy over Brugge tot Blankenberghe te geraken. Dit alles was echter reeds ter kennis van den prefect gekomen door de verhooren van drie engelsche gevangenen, die op aangeving van den waard, in ‘Petit Paris’ gegrepen waren op 28n october. In november werd August Neyrinckx aangehouden, alsook twee werklieden die regelmatig bij hem werkten om de smokkelwaar te vervoeren. Werkman Bouljon uit Knocke, die immers eenen lantaarn bijhad waarmede men teekens mocht geven naar zee zonder dat men er iets van kon opmerken aan de kust, liep ook in den val. Deze lantaarn hoorde toe aan Neyrinckx die hem gebruikte wanneer hij smokkelwaar verwachtte van de engelsche schepen. De waard van het Gasthof ‘de Kastelny’ te Yper die vroeger te Brugge gewoond had, werd ook ingerekend omdat hij over jaren engelsche krijgsgevangenen geherbergd had. Er kwam insgelijks licht in den diefstal van eene visscherssloep, waarmede twee engelsche krijgsgevangenen drie jaar vroeger uit Oostende ontvlucht waren. Het laatste stuk in den bundel is van maart 1812: de vrouw Gamard was op bevel van den minister van Politie met een reispas naar Rocroy gezonden, waar haar man de echtscheiding vroeg. Ze verdween onderweg en werd vruchteloos te Brugge teruggezocht. Staatsarchief Brugge, Archives Modernes, liasses, 3e série, nr 1076. Réal bracht het eindverslag over deze zaak uit aan den minister van Politie op 30n juli 1812. De bende werd niet voor het gerecht gebracht. De twaalf bijzonderste schuldigen werden in een der staatsge- | |
[pagina 20]
| |
vangenissen gesteken die door het keizerlijk decreet van 3n maart 1810 ingericht waren. De andere werden opgesloten voor zes maand tot een jaar in een tuchthuisGa naar voetnoot(1). Jos. De Smet. |
|