‘Bonhomme Noël’.
'k STOND vóór 'n hoop met leerknapen, twaalfjarige, uit het volk, te Brugge. En 'k vroeg aan één: Die witbesneeuwde grijsaard, met Kerstdag nu gevierd: wie is dat, zegt? - Noël, Petit Noël! - Jamaar Noël? Het Jesutje uit de Kribbe? - Neen-neen Noël! - In 't vlaamsch? - Noël.
En 'k vroeg het aan 'n anderen. - Dat is Saint-Nicolas!
Ik vroeg het aan een derden. - 't Is Jozef!
'k En vroeg het aan geen-één niet meer!... En 'k zei: wat zal voor u het schoonste zijn te Kerstdag? En allen antwoordden: - De kerstboom!
De Kerstboom en Noël! Thans is het àl daarmee. (Z. boven, bl. 7-8).
Nochtans. De ‘Kerstboom’? Is engelsch kettergoed. ‘Bonhomme Noël’? Is maar alleen de Winterman, 'n sneeuwman, misschien nogwel een oude Wintergod, vanher weer ingedreven door 'n beschavingsstroom - een heidenschen - die 't christendom opnieuw wil overspoelen... het christendom en Vlaanderen mee!
En... Vlaamsche kringen, vlaamsche bladen, gij? G'helpt mee daaraan?
M. Kesteman.