Biekorf. Jaargang 34(1928)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 354] [p. 354] De molen der dagen 't IS Nieuwjaar! De molen verdroei... maar aan 't waaien is immer de wind en de molen aan 't draaien en heden, lijk gistren, in innig akkoord, zóó zingen de wind en de molen maar voort!... De molen draait sneller! Hoe ouder de dagen hoe vlugger de vlerken hoe feller de slagen; en janken de zeilen en davert het hout de winden slaan harder door 't daavren verstout. Ze rennen, de wieken gevieren, ze roeien: seizoenen gevieren, ze buigen of groeien en zijn de seizoenen, de wieken, voorbij, daar dagen ze weêr, en daar schijveren zij! Zij lijken, in 't zwaaien, aan spelende ronden, aan kindren die dansen met zingende monden, en toch is dit alles maar schijn en gedruisch, het teeken der vlerken blijft immer een kruis... En sneller, nog sneller zal 't molenwiel draaien [pagina 355] [p. 355] tot dat er geen wind meer, geen adem zal waaien, en dan zal de molen, de vierdubble vlerk, daar staan zonder zeil, als een kruis op een zerk!... O mocht ik dan, mulder, getuignis mij geven dat 't graan, dat ik kreeg van den Heer binst mijn leven, Zijn gunsten, Zijn gaven, al 'tgeen ik ontving, ten volle, onvervalscht, naar den molensteen ging; en mocht, als de Heere de bakte zal halen, ik zeggen: 'k heb eerlijk de terwe gemalen, ach laat me nu eten, o Heer van mijn graan in 't Huis waar geen vlerken, geen uren, meer slaan! Jos. Vanden Berghe. Vorige Volgende