Biekorf. Jaargang 34(1928)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Stilte Sneeuw op de landen, sterren die branden, stilte over 't veld door geen adem gestoord, zwijgende stonden, sprekende monden, 'k hoore zoo duidlijk uw klanklooze woord! Ver zijn de wegen, ver is 't bewegen, ver zijn de menschen en 't menschengedoe... Donkere schaûwen, avonds die grauwen sluiten de ruimte als een Heiligdom toe. O, zoo uitdruklijk, o, zoo verruklijk stil zal 't geweest zijn, lijk hier, op den dag, toen onbetreden zonder verleden, 't Aardsch Paradijs in zijn onschuld nog lag! 't Eden ontaardde en, over de aarde, klonk nu alomme gevloek en getier, bitterder - banger, wrokkiger - langer dan het gebrul van het razende dier. [pagina 332] [p. 332] En sedert eeuwen duurt reeds het schreeuwen, woelen de menschen vol haat en vol lust... Ver zijn ze, verre, ver van de sterre, ver van de sneeuw en de schuldlooze rust Stil als een zegen luidt wel daartegen bedegemurmel in Slot en in Kerk; kluizenaars zwijgen, boetvrouwen nijgen neêr over 't menschdom met stil-zachte vlerk. Maar 't is verloren!... Zingen de koren, gallemt de stilte in de Huizen van God, driften en zonden, vloekende monden huilen daarboven 't triumflied van spot!... Hier zijn die kreten dood en vergeten, zelfs is de weêrklank door 't sneeuwen gesmacht; stil is hier 't herte, stil lijk de verte, stil is de geest lijk de doodstille nacht! Hier is er klaarheid, hier is er waarheid, helder lijk 't sterlicht dat, stille, dáár brandt; glanzende deugden, vreedzame vreugden liggen verzinbeeld in 't sneeuwwitte land. En uit het zwijgen hoor ik nu stijgen koren die zingen, harpen die slaan... Niemand kan 't hooren, niemand met de ooren, 't is een gezang dat de zielen verstaan... [pagina 333] [p. 333] Stille geruchten, 'k moet U ontvluchten, weêr moet ik, mensch, in het menschengetier, doch 'k zal U hooren, zwijgende koren, dààr in den warboel, en minnen lijk hier! Jos. Vanden Berghe. Vorige Volgende