Zijne Zee.
HIJ zit op zijn' schuite, de zeebonk, en rust...
't Is avond... hij dobbert heel dicht bij de kust
en staart dòòr het donker op 't feestlijke strand,
op 't weemlen van vreemden en 't gloeilicht dat brandt.
Hij vangt er bij poozen, van verre den slag
van trom en trompetten en schatergelach,
en keert plots, al grommend, den rug naar den dijk:
de zee moet hij hebben, de zee is zijn rijk!
Die zee niet, te boorde, met spel en gebaad,
met tochtjes op 't water in kermisgewaad,
maar zij dààr, de ruwe die zingt of die bromt,
die zee waar de bonk en de meeuwe naar komt!
Hij kent haar, die zee, en, verheugd lijk een kind
dat schouwend naar moeder onstuimig bemint,
en heeft hij maar oog en maar hert meer voor haar
en, duikt haar het duister, zijn' liefde ziet klaar.
Hij kent ze, zijn Moeder, haar gaan en haar staan,
haar lachen, haar pralen, haar wrok, haar getraan;
want, kind, lag hij reeds in haar' armen gedrukt
en niets heeft hem sinds uit die armen gerukt.
Hij zag haar, sinds jaren, elk uur van den dag,
hij zag haar des nachts toen ze slapende lag,
hij zag haar verbolgen hij zag haar gerust,
door stormen omwoeld of door zonne gekust.
Hij zag haar gelukkig, doorschijnend en blauw,
droefgeestig, wanhopig, bezwadderd en grauw,
| |
hij zag haar in glorie vol purper en rood,
hij zag haar zoo zwart als de donkere dood...
Doch welk ook de kleur was van 't wonder gelaat,
het rimplen of 't golven van 't watergewaad,
hij voelde onder 't wisslen van vreugde en van smert
't gekende, 't beminde geklop van haar hert.
Hij hoorde haar' stemme, ze ruischte zoo zacht,
ze zong soms in 't zeildoek zulk innige klacht,
en kwam ze soms sarren of tieren op hem
hij beefde bij 't hooren,... doch minde de stem.
En deed zij hem leed aan of zweepte z' hem af
of groef ze in haar boezem geliefden een graf,
hij bleef haar beminnen spijts lijden en dood,
de groote, de goede, zijn vreugd en zijn brood!...
En rookend zijn pijpken in zalige vreê
begroet de oude zeebonk zijn zingende zee...
De nacht is gevallen, het sterrenlicht straalt,
hij is - o zoo ver - van de kuste gedwaald.
Jos. Vanden Berghe.
|
|