Biekorf. Jaargang 34(1928)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Meicommuniekantjes DE boompjes in het Meiseizoen zijn lijk Communiekantjes. Ze dragen, afgezet met groen een kleed van witte kantjes. Hun hoofd, hun lijf, hun' schouderblaân zijn in dit kleed gewonden; de voet alléén waarop ze staan is donker lijk de gronden. En teeder dat dit kleedjen is van blanke bloesemballen! 't Is pluimgepluk, 't is sneeuw zoo frisch pas binst den nacht gevallen en, blaast ge op 't blad, dan voelt ge gauw dat moest ge, ruw, het raken het kanten kleedje scheuren zou en 't fijne takwerk kraken! Ze staan dáár, in den morgenstond, de Meicommuniekantjes... Reeds open is hun bloemenmond en opwaard gaan hun handjes; ze wachten, voor haar komst gereed, tot dat de zon zal dagen en huivren in hun maagdlijk kleed van hongrig welbehagen. [pagina 107] [p. 107] En zie, daar rijst ze, rood en breed, in al haar morgenglorie! De lucht gelijkt een altaarkleed, de lichtkrans een Ciborie... En takken, twijgen, 't buigt nu al, verslonden in gebeden en, lijk een blijde tranenval, valt dauwdrop naar beneden... Na 't bidden rechten z' hoofd en oog, de rei Communiekantjes en reiken hunne tongskes, hoog, dòòr hunne witte tandjes. En uit de zonne daalt in 't hout, geweldig lijk de baren een overvloed van stroomend goud dat 't laait in bloem en blâren, dat 't licht en warremt te allen kant, tot in de diepste takken, en dat de kroonen, mild dóórbrand, van weelde nederzakken. En dagen lang en dagen nog is 't vonkelen en vlammen, de zonne stort maar immer zog dòòr vezels en dòòr stammen. En in de donkere uren zelf, als 't zonlicht is gezonken, valt immer uit het nachtgewelf dezelfde vloed van vonken, want is het zonbeeld heengegaan de gloed blijft immer leven en dag en nacht blijft in de blaân de zonnegroeite beven... ......... Als ik ter Nutting U zie gaan, gij rei Communiekantjes, [pagina 108] [p. 108] dan zie 'k de boompjes vóór me staan in 't kleed van witte kantjes en 'k zegge, juichend om 't genot van uwe zieleplantjes: Bloeit immer onder 't Licht van God met saâmgevouwen handjes! Biedt Hem uw' zielkes rein en schoon als blijde Lentoffrandjes, ontvangt Hem in een bloesemkroon bedauwd met diamantjes! En schiet er later distelhout in hoekjes en in kantjes, ziet dat gij, trouw, aan 't Zonlicht houdt, ja, blijft Communiekantjes! Jos. Vanden Berghe. Vorige Volgende