De oorlog in Dickebusch en omstreken
(Vervolg van bl. 30).
1915. Zaterdag, 15n in Bloeimaand. 'n Avondgeschotje, anders niets.
Den 16n, den Zondag. 'n Stond-of-een van den nacht weeral drie bommen aan Burgemeester's dreve. 't Is de tijd van de delvers die keeren, en van de vechters die gaan.
Wèl volk in de kerke. De hoogemisse ten achten.
'n Schuwen achter-den-vieren! Vijf-en-twintig schroot-bommen tusschen de Millecruysse en den steenweg naar Kemmel. Wat later vier duitsche vliegers: met schietjacht erachter... ten oorlooze.
Maandag, 17n. De menschen meer en meer, en ze mogen, liggen met de vreeze voor 's nachts. We 'n zijn met geen vijftienen meer die nog slapen op Plaatse.
Waarlijk ten tienen-'n-half weeral drie bommen, alleszins dichte. Ten drien-'n-half, drie nog een keer, en 'n stondvierde erop drie wederom. En deze drie laatste, ho zoo gruwelijk dichte; 't scheen alsof het op 't huis was; en, achter de ploffinge telkens, bleef het dan ringaaneen-voort een aanhoudend gerammel van steen, en van glas, en van ijzerbucht en van wat weet ik alnog; en na de derde der bommen werd het dan een kraken en buischen. En kloppen? Was 't kloppen? Sloegen ze nu op de deur? Ik stille; 'k hield het wat uit nog, maar trok toch eindelijk zien. Een vuile smachtige reuk eerst! En een helderte alom! 't Is dat het brandde? 't Brandde inderdaad. Stalling en scheure van de Wede Bryon, een veertig stappen van tmijnent, stonden in laaienden gloed. 't En was geen blusschen meer aan. Maar moedige lieden deden reeds àl wat ze konden om 't huis te vrijwaren, dat er ook al van wist: met ge-