Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFranciana
| |
[pagina 297]
| |
haar-roof, haar-pluck; en bij Ducange staat ‘haropen = capillorum avulsio’. Doch de zeg aangehaald door Verwijs en Verdam spreekt die bewering tegen: ‘So wie dat ieghen den anderen hariaept of met stocke of met vuste slaed’...; hier is ongetwijfeld sprake van volk bij te roepen om te vechten ‘ieghen den anderen’: haarplok ‘ieghen een anderen’ heeft geen zin. We mogen goed hari-rop, harop, hariaept, hariaepen vergelijken met ons moord-roepen, d.i. ook volk oproepen om te helpen ja vechten als 't nood doet. Beiden zijn een strijdgeroep om hulp. De strijdkreten der oude en edele geslachten van het Frankenland, later als kenspreuk bewaard, hebben geen anderen oorsprong. Immers als een ridder aangevallen wierd en in nood verkeerde liet hij zijne kenspreuk hooren, opdat vrienden en verwanten zouden bijspringen op het hooren van dien noodkreet. De wetten en keuren van gansch het fransch gebied laten slechts dien noodkreet toe als hij waarlijk een noodkreet is, maar leggen er zware boeten op als hij geroepen wordt in ‘euvelen, in evelen wille’ d.i. met een kwaad inzicht. Een laatste bewijs. In al de wetten en keuren tot de Lex Salica toe, is de titel over den haar-roof avulsio capillorum, een titel op zijn eigen, nooit in andere titels ingelascht; en hier bij Ducange zoude hij bij de hoofding van gevechten met wapens van alle slag, vooraan te vinden zijn. Dat is mis. Hier bediedt hij: strijd-geroep tegen een aanvaller... doch in evelen wille, uit een slecht inzicht, meestaltijd tegen een vijand, waarover deze, die volk opriep om te vechten, wilde wraak nemen, zonder dat hij aangevallen was. Daar zijn nog al woorden in onzen frankschen taalschat die uitwendig de zelfde gedaante hebben, maar na onderzoek tot verschillige stammen behooren.
De crane (vgl. hierbij Loq. o. 't w. krane) was bij | |
[pagina 298]
| |
onze heidensche voormenschen in groot aanzien, en in de middeleeuwen nog in vaste vereering. De cranen bewaakten huis en hof, en als er onraad op het spel was zetten zij hunne keel open, en brachten... het uit. Ons spreekwoord: de kraaien zullen het uitbrengen is van de vergeten cranen overgezet tot de later-beter-bekende kraaien. Meer dergerlijke geheugenissen van de cranen zal men vinden op Loq. (ald.) als in kraanoogen, en 'in de krane-werktuigen. Er waren in alle ambachten kranen, tuigen immers met iets-in van den hals van den vogel: bij metsers, timmarlieden, wijnstekers, keersengieters enz., ...als nog de ‘crane’ om de paaschkeers aan te steken. Vele wegen, plaatsen, herbergen, huizen en hoven treft men nu nog aan die hunnen naam aan het werktuig crane te danken hebben, zooals: Craneweg, cranevoorde, craneplaats, craenhof, cranenhove. Sommige zijn verloopen tot croone, zooals Croonevoorde - eertijds kasteel te Handzaeme nabij de vaart gelegen -Ga naar voetnoot1). Het werkvolk gelast met het lossen en laden aan de Crane wierd door het volk: cranekinders genoemd (vgl. ook Loq. ald.). 't Jaar 1279 hebben gravin en grave. Machriete en Gwijde, te Brugge twee weeghuizen voor de Cranekinders opgetimmerd, 't eene op de Markt, 't ander op de Craneplaetse. Die werklieden namen als beschermheilige Sinte Godelieve... die de cranen wachtte;... is dit niet een bewijs dat naar de eerste opvatting onder de tijdgenooten Sinte Godelieve nooit geen kraaien, maar wel cranen moest wachten? Nadat de cranen alhier te lande als hofvogels verdwenen waren, heeft het volk dit woord nietmeer verstaan; en zoo is alles wat van de crane kwam, overgeleid op de kraaie. Een groot getal verouderde woorden hebben in dergelijke gevallen hetzelfde lot ondergaan. J. Valckenaere. |