Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe heiligverklaring van den zaligen Felix a Cantalicio te Brugge gevierd.Op Drievuldigheidsdag van 't jaar 1712 werd de gelukzalige Felix a Cantalicio, leekebroeder van de orde der KapucijnenGa naar voetnoot1), door paus Clemens XI in de lijst der heiligen opgenomen; hij was de eerste kloosterling dier orde wien dergelijke / eer te beurt viel. Gehoor gevende aan den wensch dien de H. Vader aan de huizen van de Nederduitsche provincie had uitgedrukt, besloten de Brugsche Kapucijnen deze heiligverklaring plechtig te vieren met octaaf en processie. Te dien einde verzochten zij de stadsregeering hare medewerking te verleenen tot het welgelukken van de feestelijkheden, inzonderheid tot het oprichten van een zegeboog en het versieren van de paterskerk. | |
[pagina 268]
| |
De magistraat van Brugge, die bij elke gelegenheid hare welwillende gezindheid ten opzichte van de Kapucijnen liet blijkenGa naar voetnoot1), beloofde den kloosterlingen sparren, planken en andere materialen, alsmede eene ton kruit en schonk hun daarenboven eene aalmoes van honderd gulden.
Aende Edele heeren, mijn Edele heeren borghemeester ende schepenen etc. der stede van Brugghe, verthoonen ootmoedelijck de PP. Capucinen der selver stede, alsoo onsen Alderheijlichsten Vader Clemens den XI, paus van Roomen, opden feestdach vande Alderheijlichste Drijvuldicheijt, in het getal der heijlighen heeft gestelt de eerste plante van onse seraphijcke religie der Minderbroeders Capucinen, onsen zalighen (nu heijlighen) broeder Felix van Cantalitien ende ons tot verheffinghe van de gehoudene solemniteijt binnen Roomen, tot glans vanden selven heijlighen ende meerder verweckinghe der devotie, tot dien eijnde toegesonden heeft eene expresse bulle van date 16en Juny 1712 uijt Roomen, waer onder andere staet dat hij, openende de schatten der H. Kerck, vergunt aen onse Nederduijtsche provincie der PP. Capucinen te vieren de solemniteijt ofte feeste vande canonizatie vanden selven heylighen met eene octave en generale processie (tot welckers bijwesen wij ootmoedelijck de Edele heeren sijn biddende), opdat hierdoor de gemeijnte tot meerder devotie soude aengewackert worden; | |
[pagina 269]
| |
doch alsoo wij, belevende eenen aermen staet, noodigh hebben tot assistentie eenighe goede vrinden om de bovengeseijde solemniteijt solemnelijck te vieren, soo nemen de PP. Capucinen met eene ootmoedighe vrijposticheijt hunnen toevlucht tot de Edele heeren van het magistraet, als wesende de patroonen van hun convent, van hun gelieven te assisteren, soo tot het maecken van een arcke triumphael als tot het vercieren van hunne kerck, door t' stadstimmerman, met eenighe sperren, delen en latten en andere cleijnodiën tot sulcker vercieringhe noodich, van gelijcken eenich poeder om te vieren en voorders hetgone mijn Edele heeren sullen gelieven te ordonneren; op welckers goetheijt betrauwende, sullen wij PP. Capucinen verplicht sijn tot het welvaeren en prosperiteijt soo van mijn Edele heeren als vande geheele gemeijnte te bidden etc. Mijn Edele heeren, U.E. alderminste dienaers: de PP. Capucinen van het convent van Brugghe. F. Benedictus van Aelst, vicarius, Capucin onweerdighl inde absentie vanden E.P. Guardiaen. Eerste apostille: Sij gheleijt in handen van dheeren gecommitteerde ter tresorie, omme naer examinatie, t' eynde rapport, voorder gheresolveert te worden,. Actum in caemer den 30en Ougst 1712, my present: J.B. de Villegas. Tweede apostille: Habeant sparren, deelen ende andere materialen, sonder handtgedaeght, hondert guldens voor aelmoesse ende eene tonne pouldre vande fortificatie. Brugge, stadsarchief, fonds van kerken en kloosters, portefeuille: Kapucijnen, oorspronkelijk rekest op dobbel blad papier. |
|