Taalvonken
(Vgl. boven, bl. 190 en de vorigen).
‘IN den tijd vestten ze uwe papieren aaneen met spellen, maar nu, zei er mij een boerenmensch, nu vesten ze dat aaneen met van-die schuivertjes, hei? Geef'-me een keer een schuivertje-of-twee; ge moet dan maar zeggen wat dat de schuld is’.
'n ‘Schuivertje’ als vlaamsch voor een ‘attachelettre’! Hoe levendig. Als ge dat zegt, ge zijt al lijk bezig met dat nijpertjen op te steken.
De onnoozelste dingen hebben een aangezicht immers bij 't volk, en krijgen dan ook lichte hunnen name. Wij, met een woordenboek in ons handen, wij zouden van ‘attache-lettre’ maken een ‘brief? vestiger’, of iets dergelijks nog, iets op zijn fransch... maar een spelle is ook een brief-vestiger! Vestigen- zóó of vestigen-anders, 't is al maar één vestiging. Doch 't volk ziet 't verschil in de wijze van doens: 't eene gaat stekenderwijze, en 't ander schuivenderwijze, en 't volk maakt hier aldus een ‘schuivertje’ van.
L.D.W.