Biekorf. Jaargang 33(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De Poeldenier 't Is 't krieken van den dag en allerwegen is 't nog dood. De poeldenier al klibber en al vroeg is uit de pennen; ter stad moet hij met karre en peerd, om hanen en om hennen en om konijns moet hij ter markt, al voor zijn dagelijksch [brood. Half wakker, half in slaap ligt hij, terwijl zijn stekker beent en kleppert op de keien van te vroeg ontwekte straten; hij droomt van gistren's drinkgelach, van tonnen en van vaten, 't was zondag, en zijn zwaren kop hij 'n halve rust verleent. 't Was zondag gistren, lieden markt, een zware koppeldag; maar kom gij lacht, 't en staat bij hem percies op geen paar [glazen. gij weet hij kan zijn steke staan bij 't puik der drinkersbazen. Zijn hoofd zakt op zijn borsten schiet omhoog weer slag op slag. De morgen klaart. De haan die kraait, 't Wordt leven overal. De strate scheert alonder 't rollen van de wijde wielen... en, daar voorgoed in vasten slaap zijn looden oogen vielen, met eenen schok staat 't voertuig stil. De stekker staat daar pal. 't Is marktgeld te betalen, 't is de niet te ontkomen tol. 't Is gauw betaald! En dapper gaat de deun weer door de [straten: ze leven nu die lagen daar nog onlangs zoo verlaten; en naar de markt het rijtuig snelt met kletterend wielgerol. [pagina 219] [p. 219] Een uitgelezen dier dat daar in zijne tramen rent, al vier, al ader bloed, al levend vuur en spieren! maar zoet gelijk een lammeken, liet zoetste van de dieren en dat op eenen draad de hand van zijnen meester kent. De karre wiegt, 't gewielte rolt, de losse tramen slaan en 't ros loopt vlug en los gemend door 't paar bedreven' handen. Hij komt ter markt met ijdel stroo en niets dan leêge manden Hij vaart naar huis met buit gelaan stampvol zijn karrewanden. Hij schuimt de markt, hij biedt, hij dingt, hij duimelt en hij [keurt; het geld gaat uit zijn handen en de kiekens komen binnen; hij pinkoogt, hij erkent en ziet zijn voordeel scherp van zinnen, en dat men hem eens beetnam dat en is nog nooit gebeurd. Maar zie! van 't danig praten wordt 'n e mensch zijn keledroog: de poeldenier met ijdle maag en bijna leêge zakken, heeft tijd om er algauw stapaans nog eentje te gaan pakken: ze staan al versch getapt in rij te schuimen op den toog. En weer rijdt onze poeldenier langs blind bekenden weg, zijn stekker draaft, en zwaar nu djokt zijn rijtuig op de steenen: de kiekekuts heeft karrevol en kraagvol en geen kleenen; maar kom, 't en is toch alledaag geen kiekemarktdag, zeg! Caes Gezelle. Vorige Volgende