Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
De Duinheer Mattheus Pillard
| |
[pagina 197]
| |
maakt van de oorkonden der abdij, en de Visch heeft van hem te veel overgenomen zonder verder na te zien. De Visch vergist zich nog eens, wanneer hij verzekert, dat M, Pillard abt was van Beaupré in Lotharingen. Hij was abt van Beaupré in het bisdom Beauvais. De Gallia Christiana (deel IV, 810) begaat dezelfde fout, doch verwijst voor M. Pillard naar de lijst der abten van Beaupré in Lotharingen en vandaar naar Beaupré bisdom Beauvais. Hier (deel IX, 836), verkrijgt men slechts verwarde gegevens. Een abt Mattheus geb. te Marseilles bij Beauvais, die 1374 ontslag nam, en dan na 30 jaar weer abt' van Morte-Mer werd (Gall. Christ XI, 311), zou M. Pillard zijn!! De datum der benoeming van M. Pillard tot abt van Morte-Mer is volgens de Gallia Christ. 1404, wat overeenkomt met den datum 15 Oct. 1404 gegeven door de benoemingslijsten in het Vaticaansch archief. De abt van Beaupré Mattheus in 1374 is dus niet Mattheus Pillard geweest. Deze dankte zijne verheffing tot de abtswaardigheid vooral aan zijn studie en professoraat in het College van St. Bernard te Parijs. Wij zagen reeds, dat hij slechts 1391 den graad van licentiaat behaalde aan de universiteit. Hij zal wel niet lang vóór dien tijd opgetreden zijn als hoofd van het college. Waarschijnlijk was hij tevoren reeds werkzaam als leeraar ‘baccalaureus regens’. Het college St. Bernard was opgericht door den abt van Clairvaux, den Engelschman, Stephanus, 1244. De Paus Innocentius IV, stond 1254 aan de Bernardijnen toe om, niettegenstaande zij monniken waren, te prediken, als leeraar op te treden, evenals aan de Predikheeren en Minorieten was toegestaan. 1248 bepaalt het generaal-kapittel, dat het hoofd van het college van St. Bernard den titel van provisor zal dragen. 1250 bepaalt hetzelfde kapittel dat de provisor in alle abdijen de plaats na den abt mag | |
[pagina 198]
| |
innemen. Was het college eerst alleen voor de abdij Clairvaux, spoedig, kwam het onder het toezicht van het generaal kapittel en van den abt van Cistercië. Daarop werden de kloosters verplicht eenige studenten naar Parijs te zenden. Naar het voorbeeld van Parijs hadden oprichtingen van colleges der orde plaats te Montpellier, Oxford, Toulouse, Salamanca, Metz, Bolonia, Praag, Keulen, Leipzig, Frankfurt, Leuven. Parijs bleef toch het voornaamste van alle. Voornamelijk Paus Benedictus XII, een Bernardijn, bevorderde zeer de studie in de orde en vooral in het college van St. Bernard te Parijs, waar hij leeraar geweest was. Hij begon den bouw der nieuwe kerk van het College, grootsch kunstwerk, jammer genoeg geheel afgebroken., De kardinaal Wilhelmus Curti, neef van den Paus Benedictus XII, eveneens Bernardijn schonk vele giften voor den bouw van het College en der kerk; † 1361. Het jaar der benoeming van Matth. Pillard. tot bestuurder van het College St. Bernard is evenmin juist aan te duiden als dat van zijn aanstelling tot abt van Beaupré. 1394 was hij en provisor en tegelijk abt van Beaupré. Duidelijk blijkt dit uit een besluit van het generaal-kapittel van dat jaarGa naar voetnoot1). Dit beveelt aan den abt van Beaupré, tevens provisor van het college St. Bernard, om met de vrouwe Yolanda, dochter van Robert van Vlaanderen, vrouwe van Cassel, de voorwaarden te regelen over den afstand van tuingronden van het College, welke de hooge vrouwe voor haar aanpalend huis begeerde. Zooals het gewoonlijk gaat kon men aan zoo'n hoogmogende vrouw zulks niet weigerenGa naar voetnoot2). Het besluit luidt: | |
[pagina 199]
| |
Cum serenae generositatis principissa domina Hollandis, de Flandria, comitissa Barrensis et domina de Cassel, certam portionem de jardinis ad studium nostri ordinis Parisiis spectantibus, et infra dicti studii ambitum situatis, contiguisque praedictae dominae domui, assignando certum annuum redituum sive censum rationabilem et prout rei qualitas hoc requiret, conjungere cupiat dictae domui suae, de capituli generalis beneplacito et assensu dictum capitulum volens praedictae dominae desideriis justis complacere, devotionemque quam ad nostram gerit ordinem confovere, abbati monasterii Belli prati dicti studii praesentato, necnon ipsius studii provisori, sacrae theologiae professori injungendo committit, quatenus adhibito et audito graduatorum domus consilio, unanimiter inter se discutiant, et consequenter tractent cum domina praedicta de censu annuo super dictam jardinorum portionem quam postulat, ad dictamen proborum virorum perpetuo imponendo: de quo censu praefata domina se obliget et de facto solvat et respondeat in exonerationem, et diminutionem seu aquitationem plenam XXV librarum Parisiensium annuis singulis dicto capitulo nostrae Dominae, per scholares dicti studii debitorum. De tijdsomstandigheden waren in de jaren dat Mattheus aan het bestuur was, allernoodlottigst. De honderdjarige oorlog tusschen Frankrijk en Engeland, 1339 begonnen, bracht het Fransche rijk bijna geheel ten onder. De verwoestingen door het geheele land van steden en dorpen, van kerken en kloosters was algemeen. Alle orden dus ook de Bernardijnerorde vervielen tot armoede. Hare op het land gelegen kloosters werden bouwvallen, terwijl de kloosterlingen in hunne vluchthuizen in de steden moesten verblijven. De tucht, studie, orde en regelmaat moesten hieronder geducht lijden. Pest, hongersnood, duurte, ruwe zeden, gemis aan roepingen was het natuurlijk gevolg. De abdij Beaupré was 1346 verbrand. In hoever de abdij ten tijde van M. Pillard hersteld was, weet men niet. Omdat hij als abt tevens provisor van het college Sint Bernard kon blijven is het waarschijnlijk, dat zijne abdij slechts enkele leden telde die niet ter plaatse woonden. Ook het College zelf was in diep verval. De oprichting van andere colleges was hiervan niet de oorzaak. Overal had de studie eene | |
[pagina 200]
| |
groote vlucht genomen. Bovendien had de orde een wet gemaakt, dat de kloosters van 20 een en van 30 monniken twee studenten naar het Parijsche College moesten sturen, De oorlog maar vooral de kerkscheuring deed alle buitenlandsche studenten wegblijven. De orde was in twee partijen verdeeld. Zij die den Paus te Rome erkenden, gehoorzaamden niet aan den abt van Cîteaux. Zij hielden een afzondetlijk generaal-kapittel. De krijg verslond de inkomsten der abdijen en ook van het college. Herstellingen bleven uit. In 1420 stond het bijna verlaten. Haast overal konden wind en regen zich een weg in de gebouwen banenGa naar voetnoot1). Pogingen tot opheffing en verbetering waren onder het bestuur van Mattheus toch niet verzuimd. Wij zien dit duidelijk uit de besluiten van het generaal-kapittel. Vele verwoeste en verlaten kloosters, vooral van nonnen, bijna uitgestorven, te arm om nog afzonderlijk te bestaan, werden met andere vereenigd. 1399 werd het nonnenklooster Phantemont, bisdom Beauvais, bij gebrek aan inkomsten gevoegd bij de abdij Beaupré in hetzelfde bisdom, de abdij van M. Pillard. Da enkele nonnen, die aldaar nog overbleven, werden in een ander klooster geplaatst. De abt van Beaupré moest echter een priester aanstellen om de verplichte diensten van dat klooster te verrichten. In dien tijd werden nog meer overblijfselen van verlaten kloosters met andere hereenigd. Van hun bezit werd steeds een deel door het generaal-kapittel toegewezen aan het college van St. Bernard, te Parijs. Mattheus Pillard had zeker op deze wijze hulp zien te verkrijgenGa naar voetnoot2). De provisor van St. Bernard heeft in dien tijd bij | |
[pagina 201]
| |
het generaal kapittel herhaalde malen klachten ingediend over abten, die in gebreke bleven studenten te zenden naar het college of hen niet van het noodige voorzagen. In de kapittelbesluiten ziet men dan ook verschillende abten met name genoemd, die met straffen bedreigd worden, indien ze hierin aan hun plicht te kort kwamen. 1389 verbood het generaalkapittel het ontgroenen der nieuwelingen in het college van St. Bernard, een misbruik waarschijnlijk ingeslopen naar het voorbeeld der universiteit. Door pauselijke bevestiging van 15 Oct. 1404 werd Mattheus Pillard abt van Morte-Mer in NormandiëGa naar voetnoot1). In Beaupré had hij een opvolger. Waarschijnlijk was M.P. niet gekozen maar door den Paus Benedictus XIII, rechtstreeks benoemd. Of hij ter plaatse verbleef en of hij tegelijk nog provisor van St. Bernard was blijkt niet. Slechts eenige maanden kon hij zich abt der Normandische abdij noemen. 3 Juli 1305 werd hij door den Paus op den zetel van Clairvaux geplaatst. In Morte-Mer werd hij opgevolgd door Wilhelmus d'Autun, benaamd door den Paus Benedictus XIII, die de eerste gemijterde abt van de abdij was en later Mattheus Pillard in Clairvaux zou opvolgen. In een volgende aflevering zullen wij het een en het ander mededeelen over, het bestuur van Mattheus Pillard in Clairvaux. A.-J. Fruytier, Bernardijn. |
|