Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Verlaten, ach, zijt Ge
van duizende liên
die alles bewondren
en U niet en zien!
De Godslamp die schemert
op 't donkren der ramen,
als wilde zij 't lauw-zijn
der menschen beschamen,
is 't eenige leven
dat, stoflijk maar trouw,
bij U hier verademt
en treurt om Uw' rouw.
O hoort Gij, mijn Jezus,
dóór de opene deuren,
't bedwelmend muziek
en de voeten die sleuren,
de trommen die bonzen,
het negergetier,
de driften die joelen
in zinlijken zwier?
En ziet Gij voorbijgaan
in 't wordende donker
die witte gedaanten
vol perelgeflonker,
die droomende, drentlen
langsheen Uwen troon,
genietend Uw' weldaân,
vertrappend Uw' kroon?...
Uw' weldaân, o ja,
in de zee en de duinen,
de beemden, de bosschen,
de diepten, de kruinen,
het baden, het roeien,
de vreugd en de kracht,
het glanzen der dagen,
de koelte bij nacht.
| |
[pagina 203]
| |
Ondankbaren zijn ze!...
Bij 't lampke gezeten,
zoo boet ik, mijn God,
om hun schuldig vergeten
en bid hier, allééne,
met 't bidden der zee,
een lofzang van liefde
vol vreugde en vol wee.
'k Ontwaar er Uw Wezen
in 't goud der Ciborie
en 'k groet in dit Wezen
een luchtruim van glorie,
een afgrond van Almacht,
een zee van genot
en 'k dompel mijn ziel
in Uw' diepten, o God!
En komt er een nacht
mijn gebed onderbreken
ik voel mij, bij 't heengaan,
van 't baden nog leken,
'k hoor ruischen Gods Woord nog
lijk waatren van vreê
en 'k draag, lijk een zee,
mijnen God in mij meê!
Jos. Vanden Berghe. |
|