Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Woordenboek van ‘Onbeschaafd Ndl.’Const. H. Peeters. Nederlandsche Taalgids. Woordenboek van Belgicismen. Antwerpen, ‘De Sikkel’, een boekdeel van over de 500 bladz. 25 × 32 cm., in 4 kolommen van 90 regels gedrukt. Bij inteekening 128 fr., in tweemaal te betalen. ‘De Sikkel’ te Antwerpen is begonnen aan 't uitgeven van een nieuw werk waarvan vele goed's wordt verwacht, vele goed's, en met recht. Dit werk is op- | |
[pagina 183]
| |
gevat als een stuk taalgereedschap ten behoeve van alle Vlamingen ‘zoowel van minder ontwikkelde als van gestudeerde’ (bl. xxiii), en het zal inderdaad zeer gerievig zijn voor deze onder hen - gaan we zeggen - die 't zullen kunnen gebruiken met de noodige veerdigheid en zonder henzelven te kwetsen. Een zeer schoon tuig is 't tewege, maar een gevaarlijk. Als bovenvermeld staat, 't is een ‘Woordenboek van Belgicismen’. ‘Belgicismen’ (ald. bl. xviii) zijn voor den Steller ‘alle eigenaardigheden, waarin het Zuidnederlandsch zich van het algemeen Nederlandsch onderscheidt’. Of zulke eigenaardigheden goed zijn of slecht, en of S. bedoelt diezelve aldooreen te bestrijden of alleen kenbaar te maken, wordt openlijk niet bekend. Integendeel: S. zegt wel (bl. xxiii): ‘wij wenschen daarbij geenszins alle specitiek Zuidnederlandsch uit den booze te verklaren, wèl uitsluitend het beslist verkeerde’; en zegt S. nog (evend.): ‘Belgicismen... hebben het recht te bestaan, voor zoover ze niet te gelijker tijd naar vorm of beteekenis gallicismen zijn, die alleen in de boekentaal en in de spreektaal hunner makers voorkomen’. Bedekt evenwel zou de S. er toch niet' om geven, vermoeden wij nu, dat zijn lezers en bezigers hem zoodanig begrepen dat zij er dachten door aangeplicht te worden alle aangeduide Belgicismen te moeten verstooten; door ‘alle’ verstaan we om het even èn gallicismen èn ook inlandsche gezegden aldaar aangewezen, m.a.w. de franschheden eerst, en (het woord mag eruit) dan ook de vlaamschheden ofte zuidnederlandschhedenGa naar voetnoot1), alles dus wat niet woordenboekelijk ‘Nederlandsch’ is. We vermoeden 't omdat we 't volgende merkten. Namelijk: S. weet in zijn Voorbericht ons taalverleden en onzen taaltoestand derwijze voor te stellen, dat hij meent zijne Lezers ten slotte te mogen met | |
[pagina 184]
| |
hem doen besluiten dat wij zonder stoffelijke eenheid in de ‘beschaafde’ tale (naar zijnen zin opgevat), nooit een beschaafd volk zullen blijven,... zelfs worden. ‘Beschaafde’ taal, naar zijnen zin is: het huidig Hoognederlandsch, uitsluitelijk genomen, en met al zijn gaven en gebreken zoo 't is thans; ten minste (om ook de Zuidnederlanders 'n voldoening te geven) datzelfde Hoognederlandsch zooals 't voorkomt in Zuidnederland, in den mond en onder de hand (naar het woord van wijlen C. Lecoutere) ‘van het meer ontwikkeld gedeelte der natie, in het bij - zonder nog bij de beschaafde personen der voornaamste steden’ (bl. xii). In den grond, in beginsel, bestaat er voor S. en meegangers geen andere ‘norm’ of oorleest voor echtheid van ‘Nederlandsch’ als het lijkstijve woord dat heden in zwang is (niet gister noch morgen, maar heden) bij dezen die henzelven benoemen de ontwikkelden, of zoo ze zelf zeggen ‘de intellektueelen’. Nooit geen spraak bij die Heeren, van 't recht van het volk over de tale die 't zelf miek en maakt nog, noch even geen spraak over mogelijks eenige andere ontwikkeling buiten de schijngeestrijke glans van 't bovenvlakkig geglim aan 't stedelijk gepronk. En nochtans daar is ook een ontwikkeling van 't herte (de grootste van beide) die meer heerscht onder 't eenvoudige volk, niet het minst op den buiten. Zullen die Heeren nimmer begrijpen dat heel hun zoogezegd ‘beschaafde’-tale-gestreef niets anders en is (met fransche woorden gezeid ten hunnen betere behoeve) niets anders en is als een veraristokratiseering van 't vlaamsch naar de mode van thans?... Voor een levende volkstaal als 't vlaamsch, dat's de dood; oftewel 't is tewege alleenlijk een ondoordachte gril die gauw zal voorbij zijn. Welaan daarnaartoe is 't dat S. ons wendt, immer al weven-de-in-schijn slacht een getrek dat niet voortkan; immer nl. al toegevende, 't zij aan de eenen die zeggen ‘kweek liever zelfstandige oorspronkelijke menschen’ (bl. xxii), 't zij ookal aan de anderen die 't nederlandsch | |
[pagina 185]
| |
alleen-om het nederlandsch willen (weze 't een woord, of alleenmaar een zinbouw) (bl. xxiii). Tot staving daarvan. Men gevoelt toch zoowel als indruk van heel S.'s Voorbericht dat hier wederom in het spel is: een wisselgezang op hetzelfde gedeun; anders gezeid: een wisselgestook tegen dat eeuwig westvlaamsch! 't Is wonder: de eene na de andere, komen sedert een tijd, onder onze nieuwe Geleerden uit het Leuvensche en elders, tal van ondernemingen op, die allemaal slechts een heropnemen zijn van wat in Westvlaanderen reeds een halve eeuwe gedaan, en door hen of hun voorgangers gekleinacht geweest is: Dialectologie of Gewesttalenleer, Toponymie of Oordnamenkunde, Folklore of Volkskunde... nu Taalreiniging en bestrijding van vreemdheden. Telkens gaat dat werk aan met geweld, uitgekreten alom als iets groot's, vooral als iets nieuw's; maar nooit niet een woord om te zeggen dat Westvlaanderen daar reeds lang aan gedacht heeft, zelfs er den weg toe gewezen heeft door de hand van De Bo, en Gezelle, of van de Flou en van Dassonville, of nu van Craeynest en anderen; nooit een woord, dat er hier goed werk werd gepleegd, ten minste werk van ontginning; dat hier 't moeilijkste, de bramen, uit de baan is geruimd; dat er bevinding ontstond, en raad kan verkregen. Neen, niets goed's uit Westvlaanderen. Zelfs, telkens - en dit is een tweede verschijnsel dat elken keer meegaat - wordt er dan duchtig gegispt (als eerste werk altoos van die ‘nieuwe onderneming’) op dat onhebbelijk westvlaamsch, dat immer de schuld schijnt van alle verachtering en kwaad. Hier, bij S., hetzelfde. Hoelang is 't dat Westvlaanderen, in 't bezonder met hulpe van Biekorf, strijdt tegen al die vreemde -ismen,... en niettemin... 't is Westvlaanderen alleen wederom dat hier, twee volle bladzijden lang, ten oordeele komt als eenig ‘verzet’ ooit-geweest tegen dat wat S. beoogt, te weten de taalreiniging. | |
[pagina 186]
| |
Ja ook, zooals zijn vrienden altijd, moeilijk kan hij weg met Gezelle, Streuvels, Verriest en ander Westvlamingen ‘in wier voordeel’ nochtans dannog rechts ‘de balans in Nederland heel vaak niet ongunstig geheld heeft’ (bl. xx); maar... om toch bewezen te krijgen dat waarachtig Westvlaanderen oneerlijk, ten minste onhandig totheden gewerkt heeft, werpt hij opnieuw - zooals ook al die Heeren, zijn vrienden, altijd - aldooreen wat er van rijp-en-groen's ooit alhier is gezeid en gedaan geweest. Hoe dikwijls wierd er niet betoond in Biekorf, b.v., dat Gezelle geen westvlaamsch 'n wilde, wel algemeen volksvlaamsch; S. en vrienden vermoeden 't niet eens. Ook Biekorf kennen zij niet (na 33 jaar dat hij uitkomt, die Heeren en kennen hem niet, die Heeren met hunne volkomene boekenkunde)! Het schijnt hun gemakkelijker den Westvlaamschen strijd te bekampen naar de opvattinge die zij er hun zelve van maken. Dat is nochtans tegen alle wijsheid, Heeren Geleerden! Wij ondertusschen we staan daar waarlijk verstomd voor, dat Gij zoo, bij een woordenboek van ‘Belgicismen’ als dit-nu, meent eerst en vooral, hoe bedektelijk ook, op Westvlaanderen te moeten uitvallen... ...of, enja, 't is dat bij U ‘Belgicisme’ wil zeggen dat wat ‘niet specifiek [en uitsluitelijk] Hoognederlandsch is’... 'tgene we wilden bewijzen. Nu, dienaangaande, elk zijne meening. Nederlandsch, voor U, is het hoogheerachtige woord van den dagthans, al is 't reeds aan het sterven meê met dien huidigen dag. Nederlandsch, voor ons, is 't levende woord van altijd, uit den levenden mond van het groeizame volk van heel Nederland-door, Zuid en Noord; van dat volk aan wien niemand van U zijn recht op zijn taal mag betwisten, mits vaneigen de noodige schaving eraan, maar gedaan door hen die aan hun volk zijn hert laten uitspreken. En dies sluiten we nu met den wensch dat de | |
[pagina 187]
| |
velen (met hoe meer, wis, hoe liever) die Uw Woordenboek bezigen zullen, hun niet laten heimelijk ingeven dat al wat niet stoffelijk-Nederlandsch is dient uit onze tale geweerd.
* * *
Eens dàt van ons herte, we zeggen nu zoo, en we zeggen 't met meening: dit Woordenboek-hier is de prachtige opsluit van een ontzaggelijk werk-geweest van zoeking en leering; tevens een wonder bedrijf van zorge en van stiptheid, zoodanig dat men gerust van gemoede het mag raadplegen: machtig-veel staat erin, en alles om het zindelijkst opgesteld. 't Is geschikt en gedeeld allegaar in vier vakken, nl. in een eerste de ‘Belgicismen’, in een tweede een woord toelichting op even diezelfde, in een derde 't beter ‘algemeen Nederlandsch’, en in een vierde algemeene spraak- en taalkunstige ‘opmerkingen’. Voor menige Lezers zou 't misschien kunnen schijnen dat in dit laatste vak sommige spraakkunstige uitweidingen evenzeer en genoeg in een Spraakleer te vinden zijn, en dus dat aan dien kant het werk te zeer wordt gerokken. Doch voor Lezers van effendoor die niet immer een Spraakleer bij de hand hebben, kan dat toch nuttig, en ongetwijfeld zeer aangenaam wezen. 't Zal voor eenieder een waar genot zijn dat boek nu-en-dan eens open te slaan, en daarin te neuzen te zoeken, evenals de kruidlezer doen zou te lente in de weide. Alleen zal misschien in 't behandelen ervan, de onhebbelijke grootte van 't boek eer een last zijn. Maar die 't bezigen wil, en zal het daarom niet laten. Een dingen nochtans vreezen we. Meert met zijn Distels is voorgegaan, en is reeds vergeten; de Vreese's Gallicismen van 'tzelfde, ookal vergeten; andere mindere nog. En... insgelijks-nu zou wel kunnen dit Woordenboek-hier (gemaakt van Distels + Gallicismen + nu nog zuidnederlandschheden) denzelfden vergetelweg inslaan. Dit ware weer jammer. | |
[pagina 188]
| |
Waarom is 't te vreezen? Omdat onder ‘voornaamdoende’ Vlamingen-heden het de snof nietmeer is hun tale te keuren de reden hiervan is even dezelfde waarom de ‘Belgicismen meer en meer naar vorm en beteekenis zijn gallicismen geworden’ (bl. xxiii); d.i. de gemakzucht in zake van tale. En - 't zal erom doen - S., die om die Vlamen deze franschwijsde Belgschheden te helpen ontleeren, even zijn Woordenboek maakte, zal nu nog integenaeel helpen dien Vlaming weer meer af van wat er nog vlaamsch (ttz. niet-hollandsch) in hem is, te onttrekken. Wie een oogenblik nadenken wil, steke hem eens in de schoen van een gemakzuchtigen Vlaming-alzoo, die nog een stondeke twijfelen zou of een woord-van-hem nederlandsch is: zijn Woordenboek heeft hem geleerd dat zijn vlaamsch met vier vijfden Belgicism-achtig is; aan een anderen kant om ‘voornaam’ te zijn, weet hij dat het Nederlandsch toelaat, en zelfs aanziet als ‘voornaam’ fransche gezegden te bezigen. Wat zal dan zijn gemakzucht hem voorhouden? Wel - waarom niet? - zoomaar aanstonds dan fransche woorden (al waren 't nog slechte) naarvoren te halen! Waarlijk een spijtige daad is 't geweest van, zonder verdere aanduiding, en onder denzelfden smaadnaam van ‘Belgicisme’ te hebben geschandvlekt, aldooreen slechte en niet-slechte bewoordingen. 't Woordenboek heeft aldus zijnzelven gedoemd om uitteraard en stillekensaan verwezen en nutteloos te worden. Voegt daarbij nog een reden waarom Meert en de Vreese en ook dit Woordenboek-even weinig in stand zijn gebleven of in stand zullen blijven. De vloed van 't bederf is te groot geworden. 't Is een zee reeds die boven ons hoofd spoedt. Wat baat het, hier-eens en daar-eens een staakske te slaan en te bevelen ‘tot hier’, neen ‘tot daar’. Er is maar één hulpe meer, Heeren, 't is 't gat te gaan stoppen, alwaar dat die zee binnenliep: eerst stoppen, onverbiddelijk-weg, al moest er tijdelijk veel goed door belet zijn; eerst stoppen, beginselmatig en blind, om even nadien dan den vloed | |
[pagina 189]
| |
gemakkelijker te kunnen dwingen en richten. M.a.w., het baat niet een boek, nog een boek, weer een boek op te maken met al de dwaasheden in, door de Vlamingen tot op heden in het Vlaamsch ingekweekt. Uw boek is nog niet volledig gedrukt, of alreeds is veel ander slecht vlaamsch als dat wat erin staat gesmeed: gaat het zien in de dagbladen eens. Het baat niet een woord uit te lezen, en te roepen ‘'t was slecht’...; 't is al weg: er staat al een ander erachter, niet beter. We moesten met beginselen werken: echt en echter de spraakkunst doen leeren; redelijker 't vlaamsch aan zijn recht laten; den Vlaming doen trotschgaan op eigenen rijkdom; hem helpen zijn taalgevoel in te gaan; hem verzoeken zijn volk te onderhooren; hem toonen het schoone van 't levende woord, niet den blank van een heerachtig doode gezegde; hem hardnekkiglijk instampen dat het nederlandsch (belgsch-nu of hollandsch) eigenlijk 't zijne is, waaraan hij het recht - ook ja den plicht - neeft, evenals 't volk, mee met zijn volk, doch geleerder dan 't volk, te helpen verbeteren,... nooit te verslechten. ‘Kweekt zelfstandige oorspronkelijke menschen’, zei Zoethout (bl. xxii). Daar is het! Zelfs in Zuidnederland, zelfs in den warboel hier door een schrikvan halve geleerden in gang gehouden. Maakt mannen, geen jongens. Jongens doen alleen jongenswerken. Maakt mannen die weten, die kunnen, die durven geheel, die beginselen bijhebben. Drilt ze met tucht. allerstrengst. Overdrijft ookal eens in het drillen... tegen mogelijke slete van later. We gaan daar verder mee komen. 't Is 'tgene we hier doen in Biekorf, Westvlaanderen door. Ge'n weet het niet, Heeren. Misschien als we U kwaad kunnen krijgen, dan zult gij ons kennen. En we spreken dies door. Misschien weet gij eens zoo, dat Westvlaanderen niet was en niet is dat wat Ge U inbeeldt, dat wat Ge U zoo geren inbeeldt, dien bok dien Ge blij zijt altoos onder handen te vinden, om | |
[pagina 190]
| |
altoos zoo iemand te hebben op wien Gij den last Uwer schulden kunt laden. Zonder erg! Hoor'! Ten bate onzer taalreiniging. In Westvlaanderen zult ge immers Uwe aandachtigste Lezers gemoeten; en wordt, na den tijd van het nieuwtje en van het eerste geweld, Uw boek nog wel ergens doorleerd en met mate gevolgd, onderzoekt het dan eens, het zal in Westvlaanderen zijn... waar het eigenlijk minst dannog noodig was! We wenschen dat 't heel Zuidnederland-door, met evenveel redelijkheid ingevolgd worde, zoodanig dat er, alzoo, min Belgicismen alom (on-hollandsche, maar ook on-echtvlaamsche) in ons levende vlaamsch gaan aan 't woekeren. Biekorf. |