Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFranciana
| |
[pagina 179]
| |
zeker dat herde, met de beteekenis van kudde (schapen) moet in het oud middennederlandsch bestaan hebben. De zaken dieper ingegaan, welk is de grondbeteekenis van herde, harde? Gelijk grex, kan herde, harde, hurde, niets anders als verzameling, collectio, heir bedieden, uit eene vroegere oorbeteekenis van aangroei, vermeerdering, met later de afleidende wijziging op: rijkdom. In den hoogsten voortijd, bestonden de rijkdommen en bezittingen uit kudden; en in den handel en wandel, in koop en verkoop, wierd, vóór er munt geslegen was, alles vereffend met die eenige wijze van betalen: door schatting en dies door verwisselingen uit die verzamelingen, uit dien rijkdom. Naderhand, als goud en edelgesteente in aanzien en gebruik kwam, vervingen die nieuwe schatten, gemakkelijker om te verhandelen, den ouden rijkdom, in zake van verkoop en betaling. Alzoo wierd de beteekenis van rijkdom, weerde, op die kostbaarheden overgedregen; doch de naam van verzameling, in onze voortijdsche tale, wierd behouden. Dies, verkreeg, bij de verschillige volkstammen onzer franksche voormenschen, het woord: harde, horde, hirt, hurde, herde enz. de afgeleide beteekenis van rijkdom in goud, edelgesteente, kleinood, schat enz. Dit blijkt ten volle uit de benaming, bij die volkstammen aangetroffen, van den ringvinger, 't is te zeggen, den vinger daar de bruidegom zijne bruid den ring bij het huwelijk aansteekt volgens oude heidensche en ook nieuwe christene geplogenheid. In de Lex Salica (tit. xxix) wordt hij genaamd: welachano, welechano, walegano = de rijke. Welach, walac, bediedt in het oud hoogduitsch: rijk; immers welig, weeldig. Vergelijkt daarbij het oud saksisch. Heliand: welo = weerde, rijkdom; vers 1651: ‘hwand the welo standid = terwijl de weelde (rijkdom) stand (voor handen is)’. Ons wel en weeldig behoort ook tot dien stam (vgl. Franck op weelde en wel ii). | |
[pagina 180]
| |
Even, in het oud friesch en het ang.-saks. heet de ringvinger: goldfinger. Welaan in het middennederl. vinden we nog: hertvinger, ook hertevingerGa naar voetnoot1), tot heden in West-Vl. en Fransch-Vl. bewaard (lees ik in De Bo's aanvullingen). Kern zegt daaraf (L.S. Notes: tit. xxix. 162): ‘The origin of one of the names of the goldfinger, M.D. hertvinger, is unknown to me; I guess that it is a dialect. pronunciation of: hort-vinger, literally: ‘hoard-finger, i.e. goldfinger’. Als Kern eene gissing voorstelt, is hij bijna altijd op het goede speur; doch als hij eene glossa verklaart als misschreven, moeten wij op onze hoede zijn. Hier wijst zijne gissing op vondste van waarheid. Het oud saksich hord bediedt: schat, goud, kleinood; en in een uitgebreiden zin: verborgen schat, verdoken zaken, gedachten, enz. (Heliand. 2491: goldes hord; passim: 1649, 3285, 3289, 1653). Ons hertevinger, hertvinger is uit een oudere hardvinger verloopen tot herdvinger, hertvinger, hertevinger, en slecht verstaan door het latere volk als vinger van het herte, liefdevinger, wanneer het verouderde woord herd reeds in ongebruik gevallen was en in zijne samenstelling niet meer begrepen. De grondbeteekenis van het aloude hard, hord, hird (hirt): verzameling, grex, in uitgebreiden zin: schat, bezitting, goud, kleinood, enz., laat wel toe dat men het woord toewijze aan den wortel ker, groeien, vermeerderen, vermenigvuldigen (zie Franck op ‘herder’). Voor navorschers van taalzielkunde is het niet zonder belang, om na te gaan, hoe de bediedenissen van verzameling en deze van schat, rijkdom, enz. van den voortijd af, tot heden bij het volk zijn gelijk gebleven. De Joden, ten tijde van Christus, zullen ook wel aan verzameling en schat eene en dezelfde beteekenis toegekend hebben; Mattheus (XIII-52) zegt: ‘qui profert de thesauro suo nova et vetera’. | |
[pagina 181]
| |
En heden worden verzamelingen van oud kerk- en kasteelgerief nog schat, fr. trésor, genaamd. Nihil novi sub sole. M.O. De vondste van Lamphardnisse, als echt zuiver franksch woord, is een nieuw bewijs dat de ongemengde Saalfranken, de Noordsaalfranken, wel in het Noordwesten der Menappen, in West- en Fransch-Vlaanderen hen neergezet hebben. J.V. | |
Aanmerkingen.1. 't En moet de taalkundigen niet verwonderen dat het franksch van Willeram, hier en daar, zoo wel op het oud-saksisch wendt. Daar Willeram een Frank was onzer westerkust kan hij saksischen invloed ondergaan hebben. Men zou hem zoowel hoogduitschen invloed kunnen toeschrijven naar de schrijfwijze van het woord uz in stede van ut; doch uz mag gemakkelijk als gemeen goed van langen tijd vóór Willeram, beschouwd worden. Men vindt het in de saksische bezweringen: ganc uz = exi, nevens ganc ût. In de franksche runenbezwering heeft men sazum voor satum = zaten. Die runen door Grimm en Wackernagel als germaansch gedenkstuk aangehaald zijn door en door west-franksch. Ook hebben de duitsche taalkundigen ze alleenlijk bij middel van omschrijvingen kunnen vertalen, en niet van woorde te woorde, terwijl ze in ons west-vlaamsch met behulp van ons oudfranksch en onzen onmisbaren De Bo, letterlijk kunnen vertaald en uitgeleid worden. 2. Menige letterkundige gedenkstukken, in de Monumenta Germaniae van Pertz en in andere verzamelingen opgenomen, hooren tot de oud west-franksche streek onzer voorouders, die veeleer beschaafd en geletterd wierd dan de huidige streek van Duitschland, wiens beschaving uit onze gewesten herkomstig is. Hetzelfde geldt voor de oude bouwkunst en schier alle vakken van toenmalige kunst. |