Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
En zoekend immer, dorstend naar
De bron der zaligheden,
Heeft zij het waar geluk verzaakt
Voor duizend ijdelheden.
Ze viel in zelfzucht... kende U niet!
- En haatte mee de menschen, -
En toch, ze dierf uw Godheid met
De wereld te verwenschen...
Ze viel in hebzucht, om, niet U,
Maar 't gouden kalf, te midden
Van 's werelds woestenij en al
Het arme Volk, te aanbidden...
Ze viel... in 't slijk: bevuilde zich
Aan uitspatting van zonden,
En heeft... een bodemloozen poel
Van bitterheid gevonden.
Ze was verslaafd: verslaafd aan 't vleesch,
Aan 't goud, en aan zich-zelven,
Gedoemd om, hopeloos, maar voort
Haar eigen graf te delven.
* * *
Toen scheen een Licht alin den nacht
En boorde door het duister;
De duisternis erkende niet
Zijn stralen en zijn luister.
Doch mijne ziel zag op naar 't Licht
Dat vreugde en troost zou geven,
Belovend, als een dageraad,
Ontwaking tot het Leven...
't Werd, eindlijk, dág in mijne ziel!
De duisternissen vloden...
Het graf nu uit! - En blijde rees
Zij op van uit de dooden.
| |
[pagina 177]
| |
En 't Licht gaf warmte aan haar gemoed,
En aan haar leed verzachting,
En sterkte aan haar gebroken wil,
En vrije plichtbetrachting.
Zij dronk het Licht, het wonder Licht,
Met lange en diepe teugen, -
Waaraan de zaligen eeuwiglijk
Zich laven en verheugen...
En heeft de Leugen soms een straal
Van 't hemelsch Licht verdrongen,
Dan heeft zij weer, naar 't Licht gekeerd,
Haar lentelied gezongen.
* * *
Heb dank, o Heer, voor',t goddelijk Licht
Dat Gij mijn ziel woudt zenden,
Om, als een gouden zonnebloem,
Ze staag tot CJ te wenden.
Want Gij de zuivere Zonne zijt
Die boorde door het duister,
En mijn onzuivere ziel bescheen
Met bovenaardschen luister;
Want Gij alleen, alin dien nacht,
Kondt vreugde en vrijheid geven, -
Die uit het Niet het Wezen roept,
En uit den Dood het Leven.
Heb dank!... En worde nimmermeer
Door Leugen 't Licht verdrongen:
Zoo weze, in 't eeuwig Leven, U
Haar zomerlied gezongen!
Heb dank!... En zend uw Licht nu ook
Tot 's werelds verste palen,
En laat het in de zielen, van
Millioenen menschen dalen,
| |
[pagina 178]
| |
Die allen toch geroepen zijn
Om 't glorielicht te aanschouwen!
- Dit bid ik U, door Onzen Heer,
En door de Lieve Vrouwe.
Drievuldigheidsdag. L. Bittremieux. |
|