bijzonderlijk al de Kalfvaart, na uren op uren beneden gekropen te hebben, zonder ooit te durven uitkomen, en na 't eene-huis achter 't andere te hebben zien inslaan, waren toch nog gedwongen met de dood op het lijf, over handen en voeten naar boven te klauteren, en te loopen al stuipende onder een hagel van smijtinge-en-schroot en wolken van kuilinge-en-steen-stof,... gelukkig als ze nog niet onderwege gesnakt wierden. 't Was 't einde van de wereld, zeiden de vluchtelingen! En niettemin-als-dàt, nog zijn er honderden menschen liever gebleven om niet te moeten te vreemde gaan thuiszijn.
Vandage weer bommen op Poperinghe, waarvan eene op het Ziekenhuis, en vier Zusters gedood.
Doch niets-nog op Dickebusch!
Geen-nood van een doorlatinge te krijgen, noch voor Vlamertinghe, noch voor Reninghelst, noch voor Poperinghe. Teveel legerverkeer, in vooruitzicht van groote gevechten.
Maandag, 26n. S.-Marcusdag. Processie in de Kerk. 150 menschen aanwezig. Vóór eten-van-den-noene wat stilte; dan na halfdag is 't alweere te doen met volle gedonder, alover heel de eendelijke slagreke tusschen Yzer en Yper. 'k Ga op den uitkijk al Vlamertinghe, en zie, boven Yper en Brielen naar Vlamertinghe toe, àl hemel en ontploffinge. Langs Voormezeele rustig. 'k Zie-nog den toren van s. Jacob's te Yper. 't Was een beheerhoofd die me gezeid had: ‘'t zit verre van goed. De vliegers zijn geware dat de Duitschers uitnemend veel versterkinge kregen’. Het volk loopt danig verlegen. Overal hoor'-je 't.
('t Vervolgt).
[A.V.W.]