zal immer uitteraard vlaamsch zijn; en 't vlaamsch, om er wezenlijk vlaamsch te zijn, zal weergadelijk immer eenvoudig behooren te wezen. De ergste vijand van 't vlaamschzijn is dus deze die poogt om nietmeer eenvoudiglijk te zijn wat hij is, om ànders te schijnen als dat wat hij is: namelijk 't zij dat hij dit doet in het fransch openhertig. of dat hij het doet in een gehuichel van zoogezeid-beter-vlaamsch, van zoogezeid hollandsch; m.a.w. 't zij dat hij het doet als een ‘franschgezinde’, of dat hij het doet als een zoogenaamde ‘voornamere vlaamschgezinde’. De gevaarlijkste vijand voor 't vlaamsch, van die beiden, is deze die gevaarlijkst on-eenvoudiglijk handelt, ttz. is de tweede, welke immers òf meest onwetend zijnzelven bedriegt, òf meest onwillens al de anderen bedriegt.
Gezelle verkoos het eenvoudigste: ‘weest vlaming dien God vlaming schiep’. En wij, we willen doen met Gezelle, Dies: we bestrijden meegaandeweg de franschaards vaneigen, maar dan, en honderdmaal meer nog, onze eigene on-eenvoudige grootdoeners. Onze franschaards bestrijden is lachespel, kom'! trouwens met een heel volk achter ons! Maar dan onze eigene zelfbedwelmers, te zien het zand uit hun oogen te krijgen, en die mannen - nú-rechts dat de tijd is naar 't grootdoen - die mannen te weerhouden van hunnen overdadigen ijver om op alle gebied, veerdig of niet, en meestnog onveerdig, ('t schol niets of we zeiden ‘hooveerdig’) hen met alles grootweg te moeien, dàt ware een werk om benauwd voor te zijn, was het niet dat Gezelle ons daartoe èn den weg èn de waarheid gewezen heeft.
Wat is het toch alreeds verre gekomen! Ons Nieuwsbladwezen ziet eruit als verneukt heelegahsch. Dan, sommige vakken worden beschouwd als nietmeer behandelbaar 't en zij in het fransch, b.v. de Kleêrstiof (de mode), het Spelleven (sport) en 't Weerdengehandel (de beurs). De Voordracht gaat achter, totzelfs in den preêkstoel waar we reeds jongere geestelijken het Bitter Lijden Onzes Heeren voor eenvoudige lieden hoorden uiteendoen met woorden als ‘skeplicizzem, minimum, ideaal, manie, organizaatsie, energie’ en anderen klinkklank. In de Kunsttaal wordt het al-en-enkel erbarmlijk: in één opstelleken van Cr. in ‘De Standaard’ lazen we even de volgende blaaiers: ‘Salon, exposeeren, massaliteit, domineerende konstruktieve nool, miserie, triestige kanalen, visie, palet, stadsmelancholie, imponeerende vormstructuur, desolatie, silhouet, interessante dualileit, finesse, poëtisch accent, muzikaliteit, koloriet, expositie, atmosfeer, patina, optimistisch lumineus, enthousiast, luminisme, direktheid, spontaneïteit, natuurvisie, zon-apotheoze, grandioze structuur, oratorisch, romantisch, idyllisch, moment, sympathie en... limpiditeit’!
In alle oprechtheid een keer! gaan wij eens onder