Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFranciana
| |
[pagina 116]
| |
kend is, bijna altijd bij gemis aan vroegere oorkonden, wellicht bij andere navorschers niet onbekend. Om het woord hernesse, ook herdnesse (De Bo) in zijnen oorsprong te kunnen kennen en naar behooren uit te leggen, is het vooreerst van noode een veel oudere, en is het mogelijk een oudere franksche gedaante voor den dag te brengen. Een ouder en wel franksche leest, vinden we bij Willeram, frank van oorsprong uit onze gewesten, die te Parijs de leergangen in alle wetenschappen bijgewoond had en later abt wierd van 't klooster te Marburg. De hoofding van zijn werk luidt: Willerami abbatis, in Canticum Canticorum paraphrasis gemina, prior rythmis latinis, altera veteri lingua francica. Daaruit: Egredere, et abi post vestigia gregum. Dit gedenkstuk, met menige andere, hoort tot de ‘Monumenta Franciae’ en niet ‘-Germaniae’. Willeram leefde nog 't jaar 1070, en hij noemt die tale: oud-franksche. Het woord hernesse, volgens Verwijs en Verdam, wordt in verwante tongvallen niet aangetroffen. Is dus een ‘taaleigen woord, specifiek, tot één volksstam, bij uitstek, behoorend’. Wij hebben het inderdaad, slechts in onze eigen oudfranksche tale gevonden. Doch om het taalgetuig van dit prachtig woord te kunnen ontschachten en uiteendoen, zal het nochtans noodig zijn de taalzielkunde te rade te gaan. en diensvolgens ook onze verwante volksspraken en daarbij het behulp van uitheemsche taalbronnen in te roepen. Om niet op den doolstap geleid te worden, moeten wij goed voor oogen hebben, dat ons oud: hardnisse - herdnesse - hernesse - twee verschillige beteekenissen heeft, die in dit woord gezamenlijk bevat zijn: kudde (grex), en weide (pascuum). Nu stellen wij, vooraleer bewijs te geven, onze bewering, die wij moeten goed doen. | |
[pagina 117]
| |
Hardnisse, ontschacht = hardn - isse; hardn = der kudde, isse = weide. Hardnisse = kuddeweide, gregis pascuum. De n van hardn, behoort tot de verbuiging. Blijft: isse, als tweede bestanddeel, op zijn eigen, over. De eerste bewerking der taalzielkunde, is de bloote vergelijking van woordengedaanten die een gelijkvormig stavengetuig hebben, 't zij voor één deel, 't zij voor al de deelen van het ontstukte woord. Voor één deel hebben wij: Ossenisse, Ossenesse (Cart. Spermalie, Cart. Ter Doest, XIIIe en XIVe eeuw); ossenherde, ossenwachter, ossenmaent (Verwijs-Verdam); Lampasse (ouden nevenvorm van Lampernisse). Voor beide deelen: Hardnisse (Xe eeuw); haernesse en harnesse (bij Dierick en Mieris, XIVe eeuw, aangehaald door Verwijs en Verdam); herdnesse (De Bo); de hernesse bezuiden en ook benoorden Dixmude. Deze benoorden Dixmude, in Beerst-Bloote, wordt in den Ommelooper van Beerst 1641 genaamd: Malenaers, en ook Mallenaers Hernesse, en tevens HeernesseGa naar voetnoot1). Eens verondersteld dat de n van Hardnisse tot da verbuiging behoort, dan moet het tweede deel: isse, esse luiden. Een afleidingsuitgang: -nisse, -nesse (zie Verwijs-Verdam, op hernesse, enz.) ware dan niet aanneembaar; immers dan vraagt de bezitsvorm hardn, herdn, niet eenen afleidingsuitgang maar een naamwoord als tweede lid, gelijk in: ossen-isse. Doch behoort de n van hardnisse tot de verbuiging? We zullen zien. Voor eerste verweer hebben we 't woord ossenisse, te vergelijken voor het naamgestel, met ossenherde, met ossenmaent (slachtmaand). Aldaar behoort ongetwijfeld de n tot de verbuiging. Dus ook in ossen-isse blijft isse op zijn zelven staan. Wij hebben dan het oudere Lampasse, dat den doorslag kan geven, waar -asse, later -esse, ook op zijn eigen | |
[pagina 118]
| |
staat, en gelijk in ossenisse een naamwoord uitbrengt, dat goed tot den stam: ‘ed’, gelijk aas, ate, eten, enz. mag toegenaderd worden. Lampasse stelt een woordengetuig voor dat overeenstemt met ons schaapweê. Integendeel Lampernisse, een tweede gedaante, uit een oudere Lamphernisse, Lampherdnisse, Lamphardnisse, biedt eene samenstelling aan welke te vergelijken valt met ons Schapardebeke, Schaephurdebeke, uit een vroeger Schaphardenbeke, Schaphurdenbeke; deze is een meer menapische woordvormGa naar voetnoot1). Hoe nu uitgeleid, dat de twee beteekenissen, kudde en weide, in den oudsten vorm hardnisse niet voor komen daar deze alleen den zin van kudde weergeeft? Daarbij, hoe homt het, dat heden ten dage, wij het tegenovergestelde vinden, immers bediedt hernesse nu slechts: weide? We moeten ‘het zieltje’ eruit halen. In den voortijd weidden de kudden in hernessen afgesloten van het omliggende land door eenen gracht delft genaamd; en verbleven daar 's zomers en een deel van den winter, dag en nacht. De herder sliep op de hernesse in zijn keete. Alzoo wierd harde, kudde, en isse, weide, als één bezitting, één doening genomen, en wierd de kudde | |
[pagina 119]
| |
zoowel als de weide hardnisse, herdnisse, hernesse genaamd. De groote uitgestrekte hernessen wierden beheerd door mannen en rekenmeesters die het volk ook herden en hernessen noemde. Het bestier en beheer wierd evenzeer herde en hernesse genaamd, ook het huis daar de beheerders woonden - vergelijkt hengst, beer, ever, buk, koe, hert toegepast door het volk op mannen die een ambt uitoefenen dat met. die dieren betrekking heeft, en dit van de grauwste oudheid tot heden ten dage. Het volk in die bewoordingen, en spaarde noch groot noch klein noch hooge noch leege; vrijheeren, graven, hertogen zoowe! als boeren, burgers en laten, wierden met die namen aangeduid en... vereeuwigd. - Daarover, voor later, eene navorsching over de Bers, Beers, van Vlaanderen -. Nu hoedat hernesse heden slechts weide, plaatse te lande daar weiden gelegen zijn, bediedt, valt hieruit licht te begrijpen, dat sedert langen tijd van jaren, de kudden niet meer verblijven op de hernesse maar meestal langs wegen en straten gedreven worden, langs hunne drifte (zie De Bo op dat w.). Het oud prachtig franksch woord Lamphardnisse zal wel in nog vroeger tijden Lamphardenisse geluid hebben, in volle verbuiging. (Vergelijkt: ossenisse). De voorvoeg: Lamp, waarop de stemzate viel, heeft de e van hartdenisse verduisterd en naderhand doen wegvallen, en later nog de samentrekking van herdnesse tot het toonlooze ernisse teweeggebracht. ('t Vervolgt). J.V. |
|