Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe kruisweg van Aschwoensdag.Ga naar voetnoot1)
HET voorhoofd nog gemerkt
met de assche van den morgen
| |
[pagina 34]
| |
en 't vonnis nog in 't oor
dat er ligt in geborgen,
ga knielen ik, van avond,
in het Kerkgebouw,
de ziel omsluierd reeds
met de eerste Vastenrouw.
Hier is 't zoo eenig... regens droppen,
winden huilen
en, spokig, danst, lijk schimgedoe,
langs wand en zuilen
het schaduwspel van 't keerslicht
dat, al flakkrend. sterft
en met een fleeuwsche tint
de veertien Statiën verft.
Gedaanten hier en daar
zie 'k vóór de Statiën knielen:
't zijn schaamle menschen al
met uitverkoren zielen,
wat vrouwen, grijsaards, kindren,
domplaars al te gaâr,
aanbiddend echt, en diep,
den grooten Dompelaar...
O laat mij, arme liên,
U, needrig, vergezellen
en, minnend lijk gij mint,
mijn, God ter hulpe snellen
langsheen de harde baan
die gij met naakten voet,
ook buiten 't Kerkgebouw,
gedurig volgen moet!
Hij heeft U lief! Komt,
laat ons samen gaan en bukken
ons' ruggen onder 't Kruis,
de doornen in ons drukken,
Hem steunen in den tocht,
| |
[pagina 35]
| |
Hem rechten in den val
en dragen zelf den last
als Hij bezwijken zal!
Leert, goede lieden, mij
die woorden die verzoeten
dat ik die fluistren kun'
bij 't Moederlijk ontmoeten!
Komt, dringen wij, gelijk
Veronika, heel dicht,
ontvangend in ons' ziel
Zijn bloedig Aangezicht!
Het zal, dit Aangezicht,
wel gruwen om ons' zonden,
doch laat ons dan, gelijk
de Joodsche vrouwen stonden,
Hem wachten langs de baan,
ons aanschijn op den grond,
de rouwklacht om ons zelf
en andren in den mond!
Dààr zal de wereld ons
verzoend, gelouterd vinden!
Die wereld mag ons dan,
ontkleed, op 't Kruishout binden,
ons naaglen aan den boom,
ons moorden als tot straf,
wij volgden God naar 't Kruis,
wij volgen Hem uit 't graf!...
't Is eenzaam in de Kerk...
Nu grooter meer dan immer
schijnt mij de Kristus dààr
op 't groote kruisgetimmer...
Ik buige biddend 't hoofd
onder Zijn wijd gebaar
en groet Hem op dit uur
alsof Hij levend' waar'!...
1927 Jos. Vanden Berghe. |
|