Biekorf. Jaargang 33
(1927)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
nen, en dan overgehaald tot Yper door toedoen van Z. Eerw. Heer Deken van Veurne. Yper is weinig veranderd sedert ik er laatstmaal geweest ben: wat min wapenvolk nu; en, van verhoudinge, 't komt op 10 Engelschen tegen 1 Belg en 1 Franschman. Onderwege 'n zag ik maar-één hofsteê met Franschen. Langs de Vlamertinghstrate toog er in Yper een tocht of brigade Canadamannen; met gespeel vorenop, en versch en blijmoedig van stappe. 't Was de eerste maal immers dat ze den vijand tebij kregen. Wacharme, toekomende week zullen ze den vreeselijksten slag moeten leveren die hier in 1915 gebeurd is: zoovelen ervan zullen blijven onder 't geschot en den roerdolk en 't vergif van den Duitsch. | |
XI. De giftwasemslag.17n. Zaterdag. Steeds goê weere. ln 't na-einde van den dag, omtrent den vieren, smijting al den Vyver en al Houwen's en Dewilde's, blijkelijk achter 't geschot van te Doom's, uitgespeurd door de vliegers. Vandennacht zal deze schietstand verhuizen. Ten zessen wordt een kolonel of vaandelheere begraven, een die het gehad heeft in de grachten van Voormezeele. Ten zevenen beginnen al met eens de Engelschen een aanval al Zillebeke. 't Is er één donder alom, van die aanhoudende smoordonders; en zoo tot morgen ochtend. 18n. Zondag. Slot van den Paaschtijd. Nog 40 HH. Nuttingen. Ten negenen in de kerke, krijgsmis door E.V. Gill G.J., legerherder van de Ve schaar of divisie. Hij leerde te Leuven, kan fransch. En te Cyr. Lamerant's op het hof, mis door den belgschen legerherder E.V. Peeters van de Geloofsboden van het H. Hert. Ten zevenen lof voor de Engelschen: een 200 aanwezig. | |
[pagina 30]
| |
Allengskens herneemt hier het gewone leven, voorzooveel als dit zijn kan: zoo, den zondag herbeginnen de menschen achter hun pintje te gaan. Ten zessen weerom engelsch geschot. Elverdinghe en Yper gisteren en vandage door den Duitschman beschoten. Als men 't volk mag gelooven, gisteren en vandage hebben de Engelschen drie grachten veroverd, waarvan den eersten doen springen. Twintig duitsche gevangenen trokken dezen morgen door Yper. Maandag. 19n. Geschot in den nacht. Hunnen Paschen gedregen naar zeven zieken, al De Clytte, Reninghelst en Kemmel. In den voornoene gesmijt al J. Verschelde's. Omtrent den eenen almeteens ook bommen op Plaatse: een zeventien in een halvestond-tijds. De herberge ‘Risquons-tout’ half ingeslegen, maar zonder ongelukken: de bomme viel in het huisruim waar niemand en was, en welk aanhoudt aan de herberge die vol zat met gasten van 't leger. Een andere bomme sloeg neere vóór Edm. Verschaeve's tot groote schâ van ruiten en pannen. Andere nog, omendom. Kleinachtige waren 't van 115 meterduizendsten, die putten boorden van 3 tot 4 blokmeter. Stukken ijzeringe, meerdere en mindere, vlogen noesch en dweers over Plaatse, verschillende op mijn dak. De menschen zeerden spoe'-je-spoe'-je ervanonder, eenige stekken verre te boere, tot als de vlage over was; en al langenekkend en sleepsteertend kwamen allichte dan weere. Drie wapenmannen waren gekwetst in ‘'t Klein Brussel’. Nauwelijks was het gedaan op het dorp, of het begon aan den Razelput. Ten minste nu twintig bommen, en grootere, in een stondvierde-tijds, allen op of nevens den keizel. Op een goê derde van een gemet heb ik veertien groote putten geteld. Aardig die putten; de eerde wordt er ten allen kante uitgebeureld, en om den put-heen ligt er maar eerdemeer mager-genoeg om het zevende deel van den put weer te hervullen. | |
[pagina 31]
| |
Ten twee'n -en-entwat was het gestild. Doch het volk had den schrik op het lijf... ‘En morgen, vroeg men? Wat zou morgen meebrengen?’ Ook morgen gaan er eenigen optrekken om elders gerustheid te zoeken. Ten twee'-en-half, bezoek van drie geestelijken uit het gebuurte. Vandaag hebben we in den lochting gewrocht. 't Is later dan andere jaren... Wat wil'-je? En wat gaan we eruit krijgen?... En dannog hoe kun'-je daar werken? 't Vendelt daar vol van engelsche waschten... Maar wat zondeeling volk toch die Engelischen: ze willen zoo zindelijk zijn, toppen van naalden; ze wasschen en ze scheren hen heeledagen; en nochtans... ge 'n kunt langs hun hemden niet loopen die daar uithangen om te verzonnen, of - shocking! - ge hebt inwoners mee. ('t Vervolgt). [A.V.W.] |
|