Biekorf. Jaargang 32(1926)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Schareslijp!! Hij komt van God west waar! Van 's werelds wijdste [perken? Neen! van 't Vrijbusch komt hij: van Houthulst, Woumen, Clercken, Hij reist de wereld rond, is overal tehuis en voert zijn woonste mee gelijk de slek haar kluis. Hij belt van deur tot deur en heeft zijn karre laten op hem te wachten staan te midden van de strate, zijn hond bewaakt zijn tuig beneên den karrebak en slaapt een halven slaap op een guanozak. Hier krijgt hij werk en daar een schamel God bewaar je hij slaat het een door 't aâr, geduld! aldus vergaar je een appel voor den dorst, iets voor den ouden dag, een stuiver aan den kant voor 's zondags drinkgelag. Zijn karre staat daar pal en wacht op heur paar wielen, dood, tot de schareslijp zijn voet ze komt bezielen en ronken doen en gensters uit den slijpsteen slaan terwijl al ramm'lend riem en raders gaan. Zijn rondgang is ten einde, hij klimt op zijne zate; hij slijpt, hij klopt, hij vijlt; zijn voeten gaan op mate; hij dopt zijn messen warm al in den waterbak en wrijft hun scherpe snee alop zijn handenvlak. Zijn karre is groen en rood. Zijn naam in blauwe staven daarop geborsteld staat, dien hem zijne ouders gaven, want schareslijp dat was zijn vaders vaders vaâr en schareslijp dat zijn zijn neven allegaar, [pagina 283] [p. 283] 't Zij reizend langs de straat of onder de olmenboomen nooit laat hij een verdriet tot aan zijn herte komen, hij trapt zijn vlugge wiel, zijn mond een liedje fluit, zijn weltevreden hert den kommer buitensluit. Zoo gaat de schareslijp al slijpend Godes wegen en komt van allerhand op zijne tochten tegen zoo zal hij lange nog Gods wijde wegen gaan totdat zijn wiel eens zal voor immer stillestaan. Caes. Gezelle. Vorige Volgende