dach en Wm Mestdach twee daghen, den 27 en 28 Septembre greys (gruis) ghevoert hebben uuter kercke int straetkin neffens de weduwe Poucke en Jan Feysens - III daghen, tsamen drie pond, twee schellingen par.’.
In 1590 waren de burgers nog altijd bezig hunne huizen weêr te rechten.
De herbouw der stad werd echter van af 1603 opnieuw gehinderd door de moeilijkheden', die 't beleg van Oostende meêbracht.
Volgens De Vlaminck (Jaarboeken der Rethorica) zouden de inwoners opnieuw de stad verlaten hebben, zooals zij het vroeger (van 1580 tot 1584) gedaan hadden. Eerst in 1608, zegt De Vlaminck, hervatte men wederom moed en rezen de huizen als bij tooverslag uit den bodem.
Bij tooverslag is k zeker wat vele zeggen. - Wie een groot aandeel in 't herbouwen der stad schijnt gehad te hebben, was Romeyn De Caigny, de meester-timmerman, die in 1620 het halletorentje hermaakte, dat in 1593 was ingestuikt. Misschien heeft hij voor een deel zijn vermogen vergaard, met gronden en huizen aan te koopen, meestal vervallene huizen binnen de stad, die hij waarschijnlijk zelf herstelde; sommige ervan behield hij aan hem, andere verkocht hij weder. Voor een deel zijn fortuin vergaard, zeggen we, want ook als ondernemer bleef hij bedrijvig; nog in 1644 aanveerdde hij het timmerwerk voor 't opmaken der kerk van Beernem. (Register van Schepenen passeeringen, ‘De Zantlooper’ folio 88).
Romeyn, zoon van Geronimus stamde af van eene fransche familie die waarschijnlijk tijdens de godsdienstoorlogen der zestiende eeuw naar Vlaanderen was uitgeweken. Zijn geboorte- of familiehuis was misschien wel de herberg de Wildeman op de markt, een huis dat hij verscheidene keeren als borgtocht stelde, wanneer hij geld ontleende.
In October 1610 verhandelt Romeyn twee eigen-