Biekorf. Jaargang 32
(1926)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWat is ‘vlaemsche handt, loopende handt’?DE onvergetelijke Ludwig Traube, professor te München, had de gewoonte te zeggen aan zijne toehoorders van zijn Seminar-Uebungen: Die Palaeographie ist eine mutige DisziplinGa naar voetnoot(1). En zoo is het ook; want paleografie is niet enkel wat men gewoonlijk denkt: oud geschrift goed leeren lezen en dagteekenen; paleografie is wel dat, maar nog iets meer, dat haar verheft tot wetenschappelijke kunst. Paleografie is eerst: ontcijferen en behoorlijk lezen, dit is het a-b-c van elk persoonlijk onderzoek over het verleden; maar in de oogen der modernen is paleografie: bijzonder met zorg handschriften dagteekenen bij middel van externe gegevens en eindelijk deze handschriften terug brengen in de streek en het geestelijk midden waar zij uit voortkomen. Bij dit alles komt nog het vaststellen der invloeden die het schrift ondergaan heeft en hoe het komt dat een schrift zoo is en niet anders. Samengevat, paleografie | |
[pagina 244]
| |
bestaat heden uit lezen, dateeren, localiseeren, typiseeren en dit alles geknoopt aan de studie der geestesstroomingen van den tijd, Paleografen die deze opzoekingen zoo opgevat hebben heeten: L. Delisle, Traube, Schiaparelli, Lindsay en Löwe. In het oog valt het dus hoe onmisbaar paleografie is niet enkel voor wie zich aan politieke geschiedenis wijdt, maar nog meer misschien voor den liturgist, den toponymist, den exegeet en den taalgeleerde. Men kan zonder overdrijving zeggen dat bij gebrek aan paleograafstudie en aan het raadplegen van de oude handschriften wij altijd op wetenschappelijk gebied minderjarig blijven, en slechts napraten wat anderen, misschien ook weinig of slecht ingelicht, vóór ons gezegd hebben. Wat nu ons land betreft, betreurenswaardig te bestatigen is de onwetendheid waarin wij verblijven aangaande de ontwikkeling van ons nationaal geschrift en hare gewestelijke of lokale bijzonderheden. De Eléments de paléographie van Edmond Reusens is zeker een gids en een voortreffelijke gids, maar toch hoogst onvolledig (hoe kon het anders?) en slechts geldend voor het tijdvak der middeleeuwen. Heel natuurlijk is het dan ook dat teksten en meldingen aangaande het oud geschrift van hier ons vreemd en onverstaanbaar blijven. Als treffend voorbeeld wil ik geen ander aanstippen als de volgende lijnen getrokken uit eene achttiendeeuwsche minutenverzameling. van ambtelijken oorsprong, te vinden in het nummer 26332 fol. 109-111 van het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Ziehier het stuk op zijn geheel. Direction des écoles pour autant que concerne l'écriture. | |
[pagina 245]
| |
Tous les archives de Sa Majesté sont écrits de ces caractères, ainsi que tous les titres d'acquisitions de biens, maisons, rentes, etc. Uit dit stuk, voortkomende uit de nota's verzameld rond 1760-1770 door graaf de Wynants (maar met geschreven door hem), leeren wij het volgende: 1) Dat vóór 1750 (c) het algemeen geschrift der staatskanselarij in de Belgische Nederlanden en der schepenakten was: ‘l'ancienne écriture ou main flamande appellée loopende handt’. 2) Dat het verval van dit oud geschrift of vlaamsche handt veroorzaakt werd, ten grooten deele ten minste, door de tegenwoordigheid der fransche legers in ons land gedurende de legerbezetting van 1745 tot | |
[pagina 246]
| |
1747. Enkel nog in vlaamsche dorpen wordt in vlaamsche handt geschreven. 3) Dat in de officieele ambtelijke kringen te Brussel bij sommigen 't verlangen heerschte dit oud geschrift weder in voege te brengen in de tweede helft der XVIIIe eeuw. Dit zijn zeker zonderlinge en hoogst belangrijke gezegden! In hoeverre zij echter gegrond zijn willen wij hier niet uiteenzetten; het zij enkel verklaard wat verstaan moet worden door die woorden: loopende, vlaamsche handt. De zin ervan wordt door de Wynantsverzameling zelf gegeven: ‘On se plaint de ee qu'on n'enseigne plus l'ancienne écriture; le caractère flamand était le seul dont on se servait en ces pays au 15e et 16e siècle jusques vers le commencement du 17e siècle’.
Vlaamsche handt is dus zooveel als gotisch cursief geschrift (loopende)Ga naar voetnoot(1); dat is die schrijfwijze die gebruikt wierd sedert 1150 (c) en die hedendaags haar laatsten vorm heeft in hetgeen men noemt: duitsch geschrift, in tegenstelling met latijnsch geschrift. Deze manier van schrijven wierd algemeen gebruikt in de kanselarijen en de sekretariaatbureelen, zoodat oud-gotisch of vlaamsch geschrift synoniem is van ambtelijk geschrift. Wie eenigszins vertrouwd is met archiefopzoekingen zal geene moeite hebben om deze identiteit aan te nemen. Personen echter die schreven, niet uit naam van het ambt dat ze bekleedden, maar wel uit hun eigen naam, deze bedienden zich meestal (zeventig per honderd ten minste) van een soort individueel geschrift, een afgeleiden vorm van het humanistisch of italiaansch geschrift. De kenteekens dezes laatste zijn dan ook zwier en spontaneiteit van de graphische afbeeldingen. Met andere woorden en samengevat in een spre- | |
[pagina 247]
| |
kend voorbeeld: Het geschrift van een bisschop van Brugge in de XVIIe eeuw zal zijn een persoonlijke of humanistische vorm; integendeel, de akten van het bisschoppelijk sekretariaat b.v. zullen geschreven zijn in oud-gotische letter.
Zoo gebeurde het in de XVIe en de XVIIe eeuw. Maar met den tijd ontwikkelde zich het prachtig geschrift der XIII-eeuwsche handschriften, en deze trage en organistische groei bracht met zich mede vervorming, verbastering en physieke verleelijking. Rond de jaren 1700 tot 1725 zien wij dan ook het ambtelijk of vlaamsch geschrift al meer en meer op den achtergrond treden, om nog enkel gebruikt te worden in dorpsschepenakten en notarieele instrumenta. In het midden der XVIIIo eeuw is vlaamsch of oud-gotisch geschrift een anachronisme geworden, eene verwelkte bloem, een bijna uitgestorven lichaam.
Hetgeen in onze streken bestatigd wordt, komt ook voor in Engeland. Hier insgelijks is tegenstelling in de XVIIe en XVIIIe eeuwen tusschen officieel of kanselarijgeschrift (court-hand) en persoonlijk geschrift. Mijn geleerde ambtgenoot Jenkinson, uit Londen, wijst mij erop hoe tot in het midden der XVIIIe eeuw in Engeland zich twee geschriften paralleel bleven ontwikkelen: het een, het persoonlijk geschrift, vrucht eener gewilde hervorming, het ander, het ambtelijk of kanselarijgeschrift, voortspruitende uit de minuscula carolina der IXc eeuw. Ziehier nu wat Wynant's nota's zeggen over dit engelsch geschrift: Caractères anciens. | |
[pagina 248]
| |
Les Français prévoiant sans doute qu'on allait entièrement émettre les caractères financiers en oubli ont cru qu'il convenait d'en conserver au reste en faisant fondre des lettres d'impression qui contrefont ce caractère. H. Nelis. |
|