in z'n haar wonen’, en daar 'n mocht men van de minne niet aan roeren: ‘'t zijn de gezondste kinders die dat hebben, dat is overmate van gezondheid... en 't zou op z'n oogen vallen...’ Maar 't viel algelijk op z'n oogen en de oogmeesteresse Benedikta waschte ze ‘met blauwe koornbloemetjes op witten wijn’. Van krijschen 'n was er al lange geen sprake meer, 't kind was heesch en uitgetuit... 't Liet hem weerloos begaan en 't lag amechtig naar z'n dood te smachten. Babe met al heur delekten liep ‘van Keïvus naar Pilatus’, alles zou z' aventuren. Maar Leapold zag ineens dat 't gemeend was, hij rechtte hem lijk 'n man, voor den eersten keer sedert... ho! 'k weet niet hoe lange. Hij schoot, in een hitte, z'n beste kazakke aan en trok... onversaagd den geneesheer halen.
Doctor Rudaris viel binnen lijk een steen!... Moeder vlamde lijk hellevier.
- 't Was gedaan met sparen nu... Die dwaze vent van nu voortaan ging het al vermeesteren.
- Zulk een splijtmijte van een vrouwmensch moet er nog geboren worden! beet Pol tegen, en hij beefde van kwaadheid...
Dat niet gewoon zijnde, wist hij z'n zelven niet hoe bedwongen...
De doctor intusschen 'n had niets te verletten: kort van stof en zonder meer prullen te verkoopen, was hij bezig het kind te pelen; 't was immers gelijk een andjoen, al 't een op 't ander voor de warmte; en 't stond, och arme, blauw van de koude en de koortsen. Acht dagen lang kwam hij de borstkasse bedokken achter en voren. Nonkel Jan stond erbij te luisteren met z'n kop scheef en vond ‘dat 't op sommige plekken klonk gelijk een geborsten pinte; Telesfoor zal pastor worden, Babe, hij spreekt van nu al latijn’.
't Was van pap te leggen acht dagen reke; en kele, neus, ooren, oogen en hoofd te ontsmetten. Doctor Rudaris beet en baste op de oudewijfsreme-