Biekorf. Jaargang 32
(1926)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Alzoo heb ik hier vóór mij liggen het vandboek ofte ‘repertorium’, met de minuten van akten in, van een mijner voorzaten J.J. Clauwaert; het bundel gaat over 't jaar V van de Fransche Republiek, 't zij van 1797. Wat bij 't eerste overloopen van die oorkonden al dadelijk blijkt, is dat de oude stamhuizen die daarin vermeld zijn van onze gemeente, nagenoeg gebleven zijn tot heden toe: dezelfde namen, op weinigen na die vermoedelijk uitgestorven zijn. 't Bewijst eens te meer dat ons landemenschen een grond-, huis- en heerdvast volk uitmaakten, zonder veel zin voor uitwijking. In de laatste tijden is 't anders gaan worden, om velerhande redens, zoowel en zooveel dat ons bevolking, die vroegertijds van jaar tot jaar stijgende was, thans neiging heeft om te verminderen. Zijn de namen van de stamgezinnen meestal dezelfde gebleven, geheel anders is 't gesteld met de ‘Catheilen’ die ten huize, ten hove en te lande, bij ons voorouders bestonden. Een veilinge van roerende goederen nagaande, waarin de voorwerpen van den inboedel rekewijs geboekt staan, vinden we daar een heelen boel dingen van huis- en akkerraad van dien tijde, nu geheel verouderd en onkennelijk geworden. Die veilingen wierden gemeenlijk ingezet met den hangel. Dat stuk huisgerief gold voor 't oud-adellijk en eerbiedweerdig wapen van den hove: geen hangel geen heerd, en dus geen huisgezin. Sterft het gezin uit en wordt het tafelke voor de deure gezet, de hangel komt eerst te voorschijn en wordt vóór al ander getuig opgeroepen, als om 't verdwijnen van 't stamhuis te bedieden. De oude vlaamsche heerden met breede mantelschouwen, waarbij de landsman van vroeger zijn eerden pijpke zat te rooken en met de zware schuppe in de assche rokelde, verdwijnen effenaan en de hangels meteen. Laat nog een paar geslachten daarover gaan, de menschen van den nieuwen tijd 'n zullen 't bedied niet meer weten van de oude raadselspreuke: ‘Wie steekt er eerst zijn neus op als de deur opengaat? De hangel!’ In de meubelveilinge van Boer Joannes Hellebuyck | |
[pagina 99]
| |
vinden we onder ander oud getuig, na den hangel: ‘den brander, 't couckyser, den stampere, een tinnen trekpot, de lante, den retser (grof zeefde), den einsel, de blaespuipe, den trogschreper, de ruifel, de queerne (handmeulentje), de voorleezen, de vange, de turfhouwe, de scheermeulen, de gaerewinde’ en wat dies meer. Al dingen die met den gang van de beschaving in onbruik geraken. En nu dat de wereld veel rasser draait, hoe zal 't vergaan met ons hedendaagsch getuig, ons keukengerief, onzen akkerraad, ja zelfs met ons gaz- en electrisch gedoe, daar we zoo groot op gaan? Vermoedelijk, na honderd jaar, meermaals vervangen en verdrongen door nieuwere stelsels en vondsten. Ja, de tijden schijveren, zei Meetje Moeie; een alleene blijft staande, en dat is den - Dien van hierboven! Ergst verouderd bij over honderd jaar, is de ‘Coopschat’ of prijs zoo van roerende als vaste goederen. Zoo vinden we melding van ‘een behuisde, bescheurde en bestalde hofstede met alle drooge en groene Catheylen, 't saemen groot omtrent vijf en veertig honderd lants, toegewezen mits 259 pond grooten wisselgelt, boven 5 stoopen wyn ter tafele en eenen steen worst’... In nieuwe mate zou die hofstede omtrent de 9 gemeten of 4 hectaren bestrekken en de Coopschat nauwe tot 3.300 fr. beloopen. Moesten de hoirs van Johannes Hellebuyck nu nog leven, ze zouden hun hof aan den man kunnen brengen tegen twintig- dertigmaal dat prijzeke. 't Is ook waar dat men in Karel den Groote zijn tijd met 1 frank van ons munte voor 350 frank goeds kon koopen!... In de veilinge gedaan ten voormelden sterfhuize is er o.a. toegewezen geweest, bij ‘een werf ander werf’: een zak haver, mits 8 stuivers; 1 vat boekweet, mits 5 stuivers 5 deniers; een legbond hooi (400 kilo) mits 15 stuivers; een zwijn mits 3 pond groote, 3 gulden, 10 stuivers; een kalf mits 13 stuivers; een wagen mits elf pond groote en een peerd mits 30 pond. De wonderbaarste oorkonde die mij in dat vandboek onder de oogen viel, was een bevestigende akte van nota- | |
[pagina 100]
| |
ris, waarin gewag gemaakt wordt van eenen ‘waefelback’ die geslegen wierd op 8n in Herfstmaand 1758, te middernacht, ten huize van boer Jacobus van Gampelaere. Maar 't verloop van d'historie besluit op zoo 'n onverwachte, zonderlinge en onhebbelijke wijze, dat het relaas ervan behoorlijkst zal begraven blijven in de handvesten van mijnen voorzaat... H.P. |
|