Biekorf. Jaargang 32(1926)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Getijdenboek Aperi, Domine, os meum... O zalig blad, o troostelijk woord, waar God zijn wijsheid heeft gedoken, en waar zijn goedheid openzwaait, lijk water uit de bron gebroken. - O deugddoen boven al 't geniet dat ik uit menschelijk woord kan halen!... Ge rijst, ge rijst, zet uit, zet uit, en speerst alom vol hemelstralen. - [pagina 78] [p. 78] En toch, de geest die 't moet bevroên, wie houdt hem vast?... wie zal hem binden?... dat ongestadig wikkelend ding hoe zal 't in mij zijn ruste vinden? - Getikt, en weg!... bij eigen zwier zoo vaart hij, vaart hij, onbezonnen, en vleugelt ver van 't goddelijk blad, waar hij zoo lustig had begonnen. - Spiritus vadens!... 'k hale hem in, en 'k brenge hem dáár, waar hij al wringen, gedwongen in mijn handen zit, om evens wederom weg te springen. - Exaudit Domine Jesu Christe! aanhoort ons die u smeeken moeten, en leert de krankheid nederig zijn van schepselen, stuifzand voor uw voeten. - Die sprekend hier met U, o God, Uw goddelijk bijzijn niet 'n vatten, die koud en onverschillig soms, 't gebed, die gunste, niet 'n schatten. - Al zijn ze, God, uw dienaars ook, ze voelen hoe ze machteloos blijven om zonder U naar U te gaan, den geest, ne stond, naar God te drijven. - [pagina 79] [p. 79] 'k Heb 't herte, 'k heb den wille goed, o God toch, helpt dien geest bewaken, en laat mijn ziele, vast en vroom, al 't zoet van uw getijden smaken. - Nieuwcappelle. A. Mervillie. Vorige Volgende