streelen; niets en zal u ontbreken; gij zijt de gelukkigste en de grootste van al mijne schepselen; gij zijt mijn kind en ik zal voor u een goede vader wezen: ik heb besloten u dertig jaar te laten leven. Zijt gij tevreden?
De mensch sloeg zijne handen tegare, viel op zijne knie'n en bad:
- Ho, goede Vader, al wat Gij beschikt is goed: maar, indien een kind spreken mag tot zijnen Vader, ik zou willen eene bede doen.
- Spreekt, kind, zei de Heer, wat begeert gij?
- Dertig jaar, goede Vader, schijnt mij zoo kort, 't is een rook; 't zal zou gauw voorbij zijn; kan ik niet meer krijgen, bidde ik?
- Enwel, kind, antwoordde de Schepper vol goedheid, ik heb daar vijftien jaar afgenomen van den ezel, die schenk ik u, zijt gij nu tevreden?
- Dertig en vijftien is vijf-en-veertig, dank u God, maar vergeeft het mij, als ik nog meer durve vragen, het schijnt mij nog zoo bitter kort.
- Omdat gij zoo schoone spreekt, wil ik u nog de vijftien jaren erbij geven die ik van den hond heb afgenomen. Nu zult gij zeker wel voldaan zijn?
- Goede Vader, uwe goedheid stelt me gerust, en ik durve voortsmeeken om meer; want vijf-en-veertig en vijftien zijn toch maar zestig, en 't schijnt mij toch zoo kort.
- Ik wil u nog de vijftien jaar van den aap geven, dat is vijf-en-zeventig te gare: meer wil ik u niet beloven, gij moet daarmede tevreden zijn. Dat wil nochtans niet zeggen dat gij niet meer zult krijgen.
De mensch bedankte zijnen Vader om zijne mildheid, en beloofde trouw en liefde.
...En dat is, zoo gij het wel ingaat, het leven van den mensch. Dertig jaar menschenleven, vol genot en vreugd, zonder kommer of zorge, vrij van kriepten en ziekten, 't en ware de mensch door zijn eigen schuld het verbrodde, hetgeen maar al te dikwijls