Om te weten wat Vlaamsch is.
In Biek. xxviii, 292, staat: ‘Wie leert ons eens de pro- en enclitieken onzer volkstaal kennen en... opnieuw in eere brengen?’
Niet één kunst bestaat of ze wilt hare doezelingen. In de Scheppinge zijn er, en, de Kunst die even wil scheppen, doet 't achter. 't Is recht. Zoo behoort er het scherpe b.v. overgehaald naar het vlakke, vleiende-weg, of anders het kunstwerk 'n vloeit niet. Dat doet de Kunst nu door overgangsdeelen, door binding, verzoeting, of ander bedrijf waardoor, aan den eenen kant alles wat hapert wordt gaandeweg meegehaald, en het al-te-diepe aan den anderen kant even wordt opgehaald. In de taal is 't hetzelfde. Wil men van een geheel van uitgesprokene menigheden iets maken dat één is, kloek dus en schoon, eensduidig, eensluidend. eensboeiend, eensroerend, dan moet dat geheel worden toegehaald met hulpe van mee- en van ophalingen, ttz. door pro- en door enclitieken, mee- en toehalige woorden.
En 't Vlaamsch? Het Vlaamsch zit daar vol van, het volksvlaamsch te weten. En zelfs dit is een van zijn schoonten waardoor het meest eigen, en verst van het fransch en alle franschachtigheid, uitkomt.