Biekorf. Jaargang 32
(1926)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
niet nader bepaald worden. Zeker niet wanneer nog ripa gesproken wierd, anders zou de p, samenvallende met de germaansche p, tot lieden toe bewaard zijn: dit leert ons het woord peper uit lat. piper. Dus wanneer ten minste reeds riba gesproken was, hetgeen voor de 5de eeuw mag aangenomen worden. De b van riba moest, gezamenlijk met de gerni. b tusschen klinkers, overgaan tot v. Doch blijft het altijd mogelijk dat de naam zou overgenomen zijn alleen wanneer ripa reeds rive gesproken was. Het eenige dat men met voldoende zekerheid mag zeggen is dat het woord vóór het jaar 1000 op vlaamsche lippen zijnen regelmatigen gang door Olterive tot Outrijve gevolgd heeft. Ter streke wordt de naam uitgesproken op zijn Oostvlaamsch. in het overige van Westvlaanderen op zijn Westvlaamsch; de spelling Outrijve, die de gewone Nederlandsche is, beantwoordt aan de eene uitspraak zoowel als aan de andere. In Frankrijk zijn de plaatsen die Hauterive heeten niet zeldzaam. In het fransch haut uit lat. altus, is de h aan germ. invloed toe te schrijven. In het zuiden heeft men nog Auterive. | |
HoogstadeEen zuiver germaansche tegenhanger van het lat. Outrijve is Hoogstade. In de middeleeuwen vindt men Hoostade en Hoghestade. - Het bijv. nw. hoog verschijnt in het oudere germaansch als hauh- als hang-, volgens de lettergreep die den klemtoon droeg. Tusschen klinkers was de h reeds in het Oudvlaamsch uitgevallen; van daar de vorm Hoostade. In latere tijden is door veralgemeening de g in het vlaamsch in alle vormen doorgedrongen, en daarom zeggen wij nu Hoogstade. Bij uitzondering verneemt men nog eigennamen in dewelke de vorm hauh-, hôh-, hoo- bewaard is, zooals Vanhoonacker, en ook wel de Oostvlaamsche oordnaam Oombergen, d.i. Hoombergen. Het woord Stade, dat in de middeleeuwen, althans in de vlaamsche streken, als gemeen zelfst. nw. reeds in onbruik geraakt was, beteekent ‘Oever’, hd. Sladen, Gestade. In Duitschland bestaat er een oordnaam Stade, en in Westvlaanderen hebben wij den datiefvorm Staden als dorpsnaam, en Verslaen als geslachtsnaam. Doch of Stade-n hier moet genomen worden in de beteekenis van ‘oever’ of die van ‘waterloop’ kan niet met zekerheid gezegd worden: wat blijkt uit hetgeen hier volgt. | |
[pagina 52]
| |
L'Estade, L'EtatL'Estade is de vroegere naam van eene rivier te Calais en l'Estat, later l'Etal, de naam van eene rivier te Saint-Omer (de Flou, Top). Dit trekt sterk op het even besproken Stade. Doch moeten wij vooreerst dit woord wat nader beschouwen, Nevens het zwakke germ. Stalhon-, waaruit ohd. Stado, nhd. Staden, ons Stade, bestond er ook een sterke vorm Slatho-, waaruit oudsaks. Stath, ohd. Stad, dat bij ons moest Stad worden gesproken en in de middeleeuwen geschreven Stat. Dit alles met de beteekenis ‘oever. boord van eenen waterloop, landingsoord, zeestrand’. Deze twee woordvormen, middeleeuwsch vlaamsch Stade en Stat vind ik terug in de lichtelijk verfranschte vormen L'Estade en L'Estat, L'Etat. Maar, zal men opwerpen, hoe kan een woord dat ‘oever’ beteekent, overgaan tot de beteekenis van ‘waterloop’? Dit leert ons het fransche rivière, uit riparia, eene afleiding van ripa; de oudere beteekenis, nog bewaard in eenige uitdrukkingen, was deze van ‘oever’, en zoo is het nog in de verwante romaansche talen; nu echter beteekent het fransch woord gewoonlijk ‘waterloop’, evenals ons woord rivier dat aan het fransch ontleend is. Wat in het fransch geschied is, kon zich ook voordoen in het dietsch, vooral in deze streken, die sedert lange eeuwen onder franschen invloed staan. - Men vergelijke verder de twee beteekenissen van dijk, ‘wal’ en ‘gracht’, en men gedenke dat in het Westvlaamsch het woord wal, niet alleen gebruikt is in den zin van ‘oever’ maar ook in dien van ‘gracht’. Vgl. nog l'Estabergue, een wijk op Eperlecques (de Flou), met Stadenberg, een gehucht op Staden in Westvlaanderen. A. Dassonville. |
|