Thosan - Doest
OUDERE vormen in Chronique de l'Abbaye de Ter Doest, Bruges, 1845:
Thosan, in 1106 en volgende jaren zeer dikwijls; in de latijnsche texten tot 1304.
Thozan, in 1192, vlgg.
de Tozis, in 1246.
Thousan, in 1273 en 1276.
Touzan, in 1247.
Thosa, in 1282.
Tousa, in 1236.
Dos (latijn), in 1218.
van der Does in 1271, en vlgg. tot 1380.
de le Dous (fransch), in 1284, en vlgg. tot 1327.
de le Does (fransch), in 1295.
de le Doest (fransch), in 1307 en 1417.
Doest, in 1339.
Uit deze reeks uittreksels blijkt de geschiedenis van het woord. De vorm Thosan is klaar en duidelijk een datief. De o is lang; daaruit de middeleeuwsche tweeklank oe, die in de fransche en franschgekleurde latijnsche stukken meest verbeeld is door ou. Aan het hoofd der woorden valt de oudvlaamsche th (volkomen?) met d te zamen rond 1200, en wordt dan regelmatig zoo geschreven. Eerst rond 1300 komt de aangehangen of paragogiesche t te voorschijn. Dit kan ook opgemerkt worden in Reninghelst. Does en Doest wisselen langen tijd onder elkander af. Het gebruik van het lidwoord: van der Does, de le Dous, wijst op een gemeen zelfstandig naamwoord, een appellatief, of op eenen riviernaam. In dit laatste geval dringt zich de vergelijking op met de Does eene rivier van Zuid-Holland, die Leiden doorsnijdt, en verder mag men verwantschap vermoeden met de Dusse, een riviertje in Noord-Brabant, waarvan