Biekorf. Jaargang 32
(1926)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||
Het broederschap van O.L. Vrouw van Loretten
| |||||
[pagina 3]
| |||||
Volgens de overlevering brachten zij, in 1625 dus? van Loretten, het zwarte Lieve-vrouwebeeld mede, dat heden nog ter kerke van Moorslede bewaard wordt. De huidige pastoor, E.H. Roffiaen vond het, korts na den wapenstilstand van 1918 terug, onder de puinen der oude vernielde kerk. De Moorsleênaars, die door de eeuwen heen een eigen feestelijk karakter bewaard hebben, dat hen eenigszins van de andere Vlamingen onderscheidt (ik spreke vooral van de oude van vóór den oorloge), richtten in hun dorp een feest in, om Mijnheer en Mevrouw te verwelkomen, waarvan de volgende regels nog getuigen: ‘Item doender deser heeft ghecocht tot Ypre zes wynglasen tot 28 schellingen 't stick, mits drie andere, in recompense van zeker wynglasen gebroken, by negligentie in zeker avondmael daer de prochianen gheboden hadden myn heere en mer vrauwe der prochie alhier thuus ghecommen van haerlieder voyagie te Loretten, op heiligh sacramensdagh 1625, die myn heere aldaer ghehouden hadde’ (Rek. 1625). Dat avondmaal had plaats ter herberge den Engel, bij Marcus Samyn, een huis dat met den oorlog gansch vernield werd en thans herbouwd is. Daar ik er de eigenaar van ben, heb ik het weer van zijn ouden name voorzien, bij middel van een steen boven de deure. Toen zij nog in de kerke van Loretten waren, hadden Michiel van den Poorte en zijn gezelschap besloten, in de kerke van Moorslede zelve, een broederschap van O.L. Vrouw van Loretten in te richten. Zij wendden zich tot den Paus Urbanus VIII, en Zijn Heiligheid stond de gunste toe, bij breve van 24 Januari 1625. Op 8 Oogst 1625 gaf Zijn Hoogw. Mgr Antoon de Haynin de Warlaing, Bisschop van Yper, zijn goedkeuring aan het broederschap. Van dan af bezat Moorslede het eerste broederschap van O.L. Vrouw van Loretten in Vlaamsch-Vlaanderen. Fransch-Vlaanderen bezat er reeds een, nl te Rijssel. Men kocht een Gulden Boek, stelde regels vast en de Aartshertogin Isabella, die toen den schepter voerde | |||||
[pagina 4]
| |||||
over de Nederlanden, teekende eerst het boek. Onder haren naam vindt men het handteeken van Jansenius, ook bisschop van Yper: ‘Cornelius Episcopus Yprensis 1637, 23 Aprilis’, en verder dit van Mgr de Robles: ‘Franciscus Joannis Episcopus Yprensis’ Vele andere handteekens leest men in den Guldenboek, dien ik tijdens pastor Ampe eens van verre mocht zien: 't is lang geleden. Het boek bestaat nog. In 1645-46-47, heerschte er door gansch Vlaanderen een zeer ‘quaede contagieuse sieckte’. Te Moorslede zelve moest men de ‘ghepestifereerde’ afzonderen in ‘speciale hutten’. Toen kwamen de menschen van den omtrek veel het zwart Lieve-vrouwebeeld vereeren en de devotie groeide aan met den dag. De ‘Moorsleedsche Ommeganck’ is een uitspruitsel van dit broederschap; want dit feest, deels geestelijk en deels wereldlijk, 'n bestond te Moorslede niet vóór 1625, hoewel men reeds vroeger had getracht naar de middelen om ‘een ommeganck’ in te richten. Ik lees immers in de rekening van 1613: ‘Item betaelt an de zusterkens van Yseghem, die hier een ommeganck begheerden, by laste van myn heere ende notable’. Daaruit meen ik te mogen besluiten, dat die zoogenoemde nonnekens van Iseghem, een orde ook geheeten Grauwzusters of Penitenten van den H. Franciscus, die reeds kloosters hadden te Kortrijk, Harelbeke, Thielt, enz. en er later nog stichtten te Tourcoing en zelfs een te Rousselare dat heden nog bestaat, omtrent 1613 eenige zusterkens te Moorslede hadden weten te vestigen. Men mag immers niet vergeten dat Moorslede vroeger, gedurende verschillende eeuwen, de zusters van den Bundere had, die sedert de woelingen der 16e eeuw de parochie hadden verlaten, om later eerst weder te keeren. 't Moet zijn, dat die nonnekens van Iseghem het hier te Moorslede niet en hebben kunnen volhouden, want later en worden zij nergens meer vermeld. Zij schijnen zich, buiten hun gewoon werk eigen aan hospitaalzusters, ook nog onledig gehouden te hebben met het onderwijs. Ik zeg ze schijnen, en 'k wil dat vernemen uit | |||||
[pagina 5]
| |||||
hun lust om een ommegang in te richten. Die ommegangen immers vroegen veel kinderen, vooral meisjes, die gekleed en gepoetst in de processie gingen en er zelfs stukjes speelden; en dat was wel iets, dat van de schole afhing en de oude schole deed bloeien. In 1660 vindt men in de rekeningen melding ‘van twee sticken lynwaed omme de dochterkens te cleeden gaende in den ommeganck’. 't Broederschap bloeide vooral van 1625 tot 1682, en Moorsleê-ommeganck stond in geheel de streek bekend als een soorte van nationale doeninge, bijna iets als de H. Bloedprocessie van Brugge, de Boetprocessie van Veurne, de ommegang van Brussel, de processie van Bergen en meer andere, doch geringer in omvang en meer in den aard van Roosebeke-ommeganck. De ommegangen in 't algemeen deelen van het liturgisch en het wareldlijke, twee karakters die hier innig ineensmelten. In de meeste gevallen bestaat er een ceremonie in de kerk, die omlijst wordt door allerlei gestes, bij overlevering bewaard en uitgevoerd buiten de kerk, en waar zelfs veel sporen in ontdekt worden uit het heidendom. In 1625 kwamen de zangers van Rolleghem-Capelle in den ommegang zingen en ze waren te Moorslede van daags te voren! Ik had nog vergeten te zeggen, dat Moorsleê-ommeganck jaarlijks gevierd werd op den 15 Oogst. Men ziet, dat het een O.L. Vrouwfeest is op kerkelijk gebied. O.L. Vrouw Halfoest, den dag van de oude Antwerpsche processie en ook van de Kruidwijdinge of wijding van 9 kruiden: vossesteert, donderkruid, varen, noten takjes, enz. Evenals in de meeste Vlaamsche steden en dorpen, werd de ommegang het voornaamste deel van het programma der kermisse. In de processie, die 's voornoens uitging, verscheen niet alleen de geestelijkheid in haar prachtige koorkappen, maar ook het magistraat, baljuw, burgemeester en schepenen, met den griffier en al de notablen, benevens den heer van 't dorp en zijn mevrouwe: | |||||
[pagina 6]
| |||||
Betaeld an Jan Roussel, winckelier tot Meenen om de leverynghe van vichtich pont was gemaect in flambeeuwen te tweeentwintich stuvers tpont omme de schepenen in den laetsten ommeganck..... XXXIII pp. (Rek. 1635). De Moorsleedsche ommegang lokte niet alleen nieuwsgierigen uit, maar ook bedevaarders en broederschappen uit de streke, schutters, zangers en retoriekers. Langs den processieweg stonden rustaltaren en kapellekens, want de zegen werd ook gegeven met het H. Sacrament, hetgeen men reeds kon vatten uit de hoogervermelde flambeeuwen. ‘XXXVI schell., betaelt an Wullem van Mechelen over het upstellen van een Capellekyn ofte outaer’. Ook nog aan ‘Lodewyk Van der Haeghe over het opstellen van de cappelle op het nederhof’ (Kasteel) (Rek. 1652). Dezelfde Loys van der Haeghe werd nog betaald voor het ‘upsetten van waeghens’. Op die wagens zaten gekleed en gepint de ‘hemelpersonaigen’, de ‘gepareerde dochters’, waarschijnlijk als inlijsting van het Zwarte Lieve Vrouwebeeld. Die hemelpersonages waren eigenlijk engelen en 't was ook Lodewijk Van der Haeghe die betaald was over ‘'t vermaecken van de vleughels van de enghelen’. Zij droegen kronen. In den stoet bemerken wij de Drie Koningen. Pieter de Brouckere verschoot, in 1638, achtendertig pond parisis voor het aankoopen van stoffen noodig tot het ‘cleeden de drie conynghen ende andere gaende in den ommeganck deser prochie ende van 't broederschap van Onze Lieve Vrouwe van Loretten (Gesch. van Moorslede, blz. 160). Verder is er sprake van ‘bleck omme de Conincx kerrels te bordene III pp.’. Een kerel of keerle is een lange tabbaard en bleck is belegsel. Men zegt thans nog blecksel in Klein-Brabant. In de rek. van 1639 leest men van ‘root lynwaed’. De Moorsleênaars leenden ook ‘ornamenten’ te Rousselare: ‘Voor 't haelen van de ornamenten ende weder te beschicken’. De stoet muntte uit door allerlei zinnebeeldige en | |||||
[pagina 7]
| |||||
godsdienstige vertooningen, die ons vooral retorikaansch toeschijnen. ‘Item betaelt an Jacques Creus over dhandwerck by hem ghedaen ende leverynghe vande wissen tot het maken van seker hooft van Olyfernus tot ciraet van de processie inden ommeganck deser prochie, de somme van VIII pp.’ (Rek. 1661). De drake, aloude heidensche zinspeling op het kwaad, was ook in den Moorsleeschen ommegang. In de rek. van 1633 vermeldt men het ‘repareeren vande draecke’ met dobbel cordeel, sackebandt, en schellegaerne. De Ouden kenden de drake een groote macht toe. De drake vocht tegen den olifant, zegden zij, en toen zij al het bloed van den olifant had uitgezogen viel het logge dier uitgeput neer op het wangedrocht en verpletterde het letterlijk onder zijn gewicht. Zij beweerden zelfs dat het oude medicament sang de dragon een mengsel was van het bloed der twee dieren. Gedurende de middeleeuwen bleef dat fabeldier de verpersoonlijking van den duivel in alle volkslegenden. Op vele doopvonten, onder ander te Lichtervelde, treft men nog drakenkoppen aan. Soms, echter, vindt men den draak als beeld van kracht en dapperheid in goeden zin. Dit gedacht is GermaanschGa naar voetnoot(1). Aan Sint Joris, die in de 3e eeuw leefde, schrijft men het heldenfeit toe, dat hij met zijn zweerd een afgrijselijke drake doodde, welke het land onveilig maakte en de dochter des konings wilde verslinden. 't Is deze beteekenis die te Moorslede als grond van het drakenspel diende, De Moorsleesche drake was een monster gevlochten uit widouwwissen en bedekt met grof linnen, met wijd opengesperrelden muil, een krulsteert gelijk een serpent, en groote vleugels. Zij werd neergeveld door St. Joris, overgegeven aan een meisje in 't wit gekleed, dat het overwonnen dier rondleidde. Het ‘Wiel van Avontueren’ beduidde de ongestadigheid van het geluk op eerde, zoo dat niemand zoo hoog | |||||
[pagina 8]
| |||||
kan verheven zijn, dat hij niet vallen kan, en ook niet zoo erg kan vernederd zijn, dat hij niet kan verheven worden. Het was dus een rad door een peerd voortgetrokken en schuins op een voertuig geplaatst, dat al voortgaande het wiel deed draaien. Er stonden acht personaadjes op: een rechtsgeleerde, een mevrouwe, een schooier, een boerinne, een hansworst, een nonne, een jager en een arme sloore. Te Mechelen bezit men nog een oud ‘Rad van Avontuur’, dat dagteekent van 1615. Ter gelegenheid van den grooten ommegang ter eere van O.L. Vrouw van Hanswyck, in Augustus 1863, ging het wiel te Mechelen uit. In een album van toen tref ik een beeld aan van het Rad van Avontuur, geteekend in kleuren door den schilder Victor Vervloet. Als de stoet de kerke van Moorslede weer binnentrok, was 't aldaar volle muziek. Niet alleen de zangers van Moorslede maar de ‘Musyciens van Rousselaere’, de sanghers van Meenen en Curtrycke en de Musyciens van Iper waren daar ook. Nog meer; ‘de luyders van Inghelmunster’ kwamen er op de klokken spelen. In 1663 kwam de gilde van Rumbeke heur spel spelen ten ommegange alhier. In 1665 betaalde men de ‘teercosten’ gedaan bij de kinders van Israël ‘hem lieden personaiges ghespeelt hebbende in den voorgaenden ommeganck. In 1630 spreekt men van de ‘sanghers van Moorslede die haer liedre spel jeghens den ommeganck proefden’. Dus een algemeene repetitie! Mre Philippe de Sains, koster te Moorslede, kreeg, in 1633, vier en veertig ponden par. van verschoten geld ‘over het coopen van diveersche historien tot verchierynghe van den laetsten ommeganck’. Historiën zijn schilderijen. Wilt ge een paar Moorsleesche acteurs van dien tijd kennen? Vincent Samyn en Daniel Vercrussen, twee jonckmans van Moorslede (1630). Boven hetgeen in onze Geschiedenis van Moorslede voorkomt, zullen wij hier nog melding maken van Meester Lambrecht van de Watere, schoolmeester ende sanghmeester tot Rousselare, die het volgende kwijtbriefje teekende: | |||||
[pagina 9]
| |||||
‘Ontfaen by my onderscreven van Sieur Geeraert Bouten de somme van neghenthien pont twaelf schelen, over seker sollemynelen dienst ghedaen thebben op den ommeganck dagh binnen de prochie kercke van Morselede ende dat met dyversche musyciens van Rousselare. toorconden myn handteeken desen tweeden 7bre 1664.
Lambrecht Van den Watere Schoolmeestere ende sanghmeestere Rousselare’. Koster de Sains had ook voor den ommegang van 1638 ‘plackbrieven van aflaet’ gereed gemaakt. In de rekening van 1653, vindt men nog vermeld een stuk gespeeld door zekere gilde. Zijn 't misschien de rederijkers van Moorslede zelve? Ziehier: Item betaelt ande weduwe Joos Bouchout tavernierighe tot Moorslede over tgonne thaeren huuse verteert den voorgaenden ommeganck deser prochie by de personaigen hebbende ghespeelt wesende de Bruiloft van Cana in Galileyen... De herberge van die tavernierighe hiet de Trompe. De ‘harquebousiers’ van Rolleghem-Capelle kwamen alle jaren naar den ommegang van Moorslede en verbroederden aldaar met de schutters van deze prochie. In de rekening van 1639 heet men ze ‘de ghildebroeders van de bosse van Rolleghem’. Maar wie heeft er al ooit het boekje van het Broederschap van onse Vrouwe van Loretten van Moorslede gevonden? Dat moet een zeldzaamheid zijn, want Diegerick en weet er niets van te zeggen in zijn Bibliographie Yproise. En toch is er een geweest. Trouwens wij lezen in de rekening van 1628: ‘Item betaelt an heere Victor de Vorstere, dat hy verschoten hadde an Jan Bellet, drucker tYpre, over het leveren van seker notable boecxkens nopens het Broederscap van onse Vrauwe van Loretten tot Moorslede, der kercke ghepresenteert, Hier LXXIIII p. VII sch. p.’ | |||||
[pagina 10]
| |||||
Vier en zeventig pond! 't Moet nog iets van beteekenis geweest zijn. Die ievers een van die boekskens zag of er een bezit, zou me zeer verplichten met me daarover in te lichten. Het broederschap van O.L. Vrouw van Loretten had een altaar in de kerk te Moorslede, die van tijd tot tijd begiftigd werd. In de rek. van 1670 lees ik: ‘Item betaelt an Anthone Soenen, herberghier, over tgonne tsynen huuse verteert is gheweest door den toezegh van een tonne bier by Anthone Roelens, met syn compaignons ghewonnen hebbende een selveren schael met bollen by den silverberghmuelen ende dezelve by hen gheoffert an Onze Lieve Vrauwe van Loretten deser prochie de somme van XIII pp.’ 't Jaar daarop wierd alweer een ‘selveren schuytte’ gewonnen met bollen ‘ende present ghedaen’ aan Onze Lieve Vrouw van Loretten. Daar zi', een paar reken druks voor die de historie van de zoo Vlaamsche trabolle zou willen schrijven! Maar O.L. Vrouw van Loretten bezat ook liggende goed. Benevens hetgeen ik daarover mededeel in mijn ‘Geschiedenis van Moorslede’, kan ik nog zeggen, dat er in 1775, den 28 December, koopdag gehouden werd van de ‘taillie’ in het bosch bij de herberg genaamd ‘den Nachtegaele’ west van de kerke van Moorslede, langs ‘d'Yperstraete’. Dit bosch was een eigendom van den Autaar van O.L.V. van Loretten. Van 1625 tot een goê vijftig jaar nadien bloeide het broederschap te Moorslede; maar van toen af begon het te kwijnen. Pastor de Corte was in den Winter gebleven, en op 2 Maart 1682 nam Pastor Beaugrand, een Yperling, zijn plaats in te Moorslede. Hij kwam van Clercken en hield min van wereldsche feesten. Seffens stelde hij, 't is te zeggen op 15 Aug. van 'tzelfde jaar, dus met den ommegang, een splinternieuw broederschap in, n.l. dit van den H. Rozenkrans. 't Was Pater Weyt, overste van de Predikheeren te Yper, die 't officieel kwam instellen en 't mag gezeid zijn, 't bloeide, maar 't oud broederschap verviel langzaam. Pastor Beaugrand, een zeer geleerd man, licentiaat in de H. Godbeid, en kon met de Moorsleênaars, | |||||
[pagina 11]
| |||||
inwendig goed en zelfs godvruchtig, maar een beetje licht en los, eenigzins ruw en vooral kermishouders gelijk de Rousselaarnaars, geenen weg. Hij had er nog al veel moeilijkheden meê en zelfs processen. Op 't laatste van zijn leven wierd hij bovendien, deels door den ouderdom, en ook ten gevolge van allerhande muizenesten in zijn kop, ‘door sieckte imbecil van verstande’, en hij overleed in 1718. De nieuwe pastor, Carolus de Witte, een door en door godvruchtig man, ook licentiaat in de Godheid, had een groote devotie tot het H. Kruis. Hij richtte te Moorslede een nieuw broederschap in en schreef zelfs een handboekje, waarvan de exemplaren thans zeer zeldzaam zijn. (Ik vond er onlangs een zeer schoon met een briefje in van de hand van Pastor de Witte). Zoo geraakte het oud Broederschap van 1625 meer en meer in 't oud ijzer en, in 1737, werd het zelfs onder de broederschappen van de parochie niet meer medegeteld. Een andere oorzaak van 't onderblijven van het broederschap van O.L. Vrouw van Loretten te Moorslede moet gezocht worden in het feit, dat de heer van Moorslede, Jan Felicius de Carnin, kleinzoon van Eleonora van den Poorte van Spiere, die de zuster was van Michiel, den pelgrim van 1624-25, in 1693, de heerlijkheden van Moorslede en Acquets verkocht, voor 5000 gulden, aan den heer Ferdinand Ignaas de Croix, heer van Dadizeele. Mher de Croix had natuurlijk meer genegenheid tot de aloude devotie van O.L. Vrouw van Dadizeele. En Dadizeele was te dichte van Moorslede. Alzoo vergingen meer andere oude bedevaarten; maar zij zijn toch nog 't oprakelen weerd voor menschen die geerne in 't oud ijzer zoeken. M.-J. Van den Weghe. OP de zwarte Onze-Vrouwe van Moorsleê wordt in de streke verteld: dat ‘ze’ ze een keer hebben doen schilderen... en tegen 's nuchtends was ze weere zwart! L.N. |
|