Biekorf. Jaargang 31(1925)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De laatste sprong JA! 't is een rare sprong, mijn vriend, die ons nog blijft te springen, en 't eenige dat wel verdient gedaan van alle dingen; de laatste! En wat erachter komt wie zal 't bekend ons maken, wie zal gered zijn, wie verdomd, hoe de eeuwigheid zal smaken? Met elken dag die henengaat treedt hij een stapke nader zoo dat hij vóór mijn deure staat veel té dicht allegader! Wij waren kindren, jongeliên, - kom wil dat lachen staken - en mannen, en, g'en wilt 't niet zien maar nu zijn we oude kraken: waar dat ik ook mijn ooge wend' waar dat ik hen ontware, mijn makkers, of 'k ben stekeblend zijn grijsaards al te gare. Voorbij is 't lijk een rook, dooreen het kwade lijk het goede: [pagina 273] [p. 273] getreur, gejoel, gelach, geween, voorbij; de ziel is moede, ze neemt de wereld voor wat zij voor velen is van jaren, een treurspel of een comedij alvolgens de gebaren. Ze 'n laat zich zoo gemaklijk niet als vroeger meer bedotten, ze zift het kaf uit 't koorn en ziet de wijzen uit de zotten; doch daarmeê is de glans eraf, de leute is uit het leven, en 's levens waarheid, 's levens straf, is, ruw en woest, gebleven. Kom, 'k voel het wel, mijn tijd draaft aan, 't wordt mijne beurt om springen, 't en helpt noch klagen noch weerstaan, 't en helpt geen handenwringen, en daar er toch gesprongen moet, laat ons het lot maar dragen en ingaan met een kalm gemoed den jongsten onzer dagen. Och ja, we zullen 't boeten, man, dat wij eens menschen waren. Er is nog Eén die 't beteren kan, die heeft als wij gevaren, die weet wat er van menschen is, en heeft, zelf menschgeworden, gedeeld de droevige erfenis met ons, van einde te orden. Hij mag niet al te zwaar de boet op ons ooit laten wegen, of anders spreekt zijn eigen Bloed zijn eigen Vleesch hem tegen. Wij hebben - en wie kan er meer? - gedaan hetgeen wij konden, en hebben 't spel van op te neer gelaten zoo we 't vonden. [pagina 274] [p. 274] Op God betrouwd! en, springen wij, laat ons de kanse wagen dat beter dan al de andere zij de jongste van onz' dagen. Melchior. Vorige Volgende