Om te weten wat Vlaamsch is.
Een vriend, leeraar, zei ons: Biekorf's opmerkingen betreffende ‘wat vlaamsch is’ lees ik met smaak; de liefheid der gewestspraak bewonder en geniet ik meer en meer. Aan de kinderen spreek ik erover: 't bestaan ervan behooren ze gewis te kennen benevens dat hunner algemeene omgangstaal.
Maar, gaven we hem weder, we bedoelen hier geene gewestspraak, we bedoelen hier de innige hoewezendheid der zoogezeide ‘algemeene omgangstaal’ zelf. Onder al-Vlamingen thoope behoort deze toch vlaamsch te zijn? Welnu kan ze dit anders of 't moet zijn op zijn vlaamsch? ‘Op zijn vlaamsch’, de gewestspraak, kinderen kennen zulks; men behoort niet, hun dat te doen bewonderen als staande benevens, maar als staande aan den grond van wat eigenlijk zoo waarlijk zal vlaamsch wezen aan hun ‘algemeene omgangstaal’. De aard, en de trant, en de zwier, en de zang, m.e.w. het wezenlijke uit hier en daar de eigene volkstaal, dat is immers wat vlaamsch is.