Eén dingen nochtans hadden we geren toch bijgewenscht: 't ware dat Gezelle's vindergeworden nagespeurd mocht geweest zijn, niet alleen al den kant van de bronne waaruit het onstond, maar ook al den kant van het werktuig waarmeê het bedrijvig geweest is. 't Is te zeggen: Gezellens leven en omstand, de tijd en de vrienden, hielpen ongetwijfeld veel mee om zijn geest en zijn gading eigen te zetten; maar had nu Gezelle zijn volksvlaamsch niet gehad, zijn veêrachtig volksvlaamsch van voormaals en van heden ten dage, zijn volksvlaamsch aldurvend en stout op zijnzelven, met àl wat er in zit van zwiermacht, van beeldkracht, van eeuwenlang aangeworven gevoel- en gedachtenschat, zou Gezelle's geworden gebeurd zijn? Als er tonzent entwie met zijn werktuig geen weg kan, en dat hij 't zou wijten aan 't werktuig, dan bijt men hem tegen: 't werktuig is goed, maar de handhave 'n deugt niet. Welaan Gezelle nu speelde met 't zijne, zijn werktuig, zijn tale; en, is hij een onzer beste vakliên geweest, 't is dat hij als handhave de beste gewerd welke welke men ooit aan dat werktuig hier kende. Doch dan, waarom van dat tuig, van die tale, zonder dewelke hij een noodelooze handhave was, maar met dewelke hij vergroeid zat en werd wie hij is, waarom wordt er daar nooit naar gezien? Vanwaar hem die tale gekomen is, en hoe zij aldoor heel zijn levensgebeuren in hem is ontwikkeld, en wààr in zijn werken en hoe daar, en hoevele en hoedanig men ze er ziet aan 't bedijgen... waarom wordt dat nooit uitgezocht en gezeid? Ja, 'k wille, dit, zijn volkstaalkundig geworden, dit schijnt misschien enkel een opzicht als vele, een nieuw, naar hetwelk men zijn ‘Leven’ zou kunnen herschouwen zoogezeid benevens al 't ander,... maar moet het blijven om áchter al 't ander? Was 't niet hoofdzakelijk gewichtig in hem?
Vriend A., gij, met uw eeuwig geduld en uw grondige kennis van Gezelle's verleden en werken, mogen we niet hopen U dat eens te zien aanvatten en daarmee hier-uw reeds zoo schoon werk te zien aanvullen?
L.D.W.