Biekorf. Jaargang 31
(1925)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTabacologiaZoo, om voort te doen, gaan we nu den kweek van den tabak bij den kop pakken. Niemand die dat beter kan uiteen doen dan onze eenvoudige beste boertjes; maar om ze allemaal in alles gelijk te doen spreken, dat is andersche toebak. Zooveel koppen zooveel zinnen... Mijne bezigheden 'n laten me de keure niet van Vlanderen op en af te ketsen en 't noorden aan 't zuiden te vergelijken. 'k Blijve dus al mijnen kant, in 't Brugsche; de liefhebbers uit het Werviksche of van elders zullen medeenen zien of ze 't tonzent beter aan boord leggen dan thunnent. De wetenschap zal er den aap meê houden... da' 's van eigen, maar meer verstand moet ze gebruiken, en inzien dat volkskennis hier voor ons het hoofdzakelijke is. En is de wetenschap daarmeê gediend, enwel we zullen hier en daar als 't pas geeft en als toemaatje ook entwat inschuiven te harer ‘intentie’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 202]
| |
Gusten van den Scheevemeulen is een kleenkweeker uit een arme streke, maar een eeuwiggodsche groote liefhebber; en hoort 'en keer hoe dat hij en zijne meêmaten me dat wisten te verknoezelen: - Hier te boere, zegt Gasten, spreekt men van twee soorten van toebak - eerst, den lichten of 't breêblad die dient om te smooren, en - dan den zwaren of 't smalblad, 't scheelt de helft in de breedte, bestemd om te knabbelen. Dat smalblad is te zwaar in 't hoofd om te smooren maar is van passe licht genoeg om op te eten!.. Zoo krijgt de geleerdheid van eersten af al een klikker dat ze ronkt, immers, zooals we zien zullen, in 't rooken wordt er al een goed deel vergif verbrand en onschadelijk gemaakt maar in 't pruimen integendeel 'n gaat er niets verloren.... Is 't smal zwaarblad in de bete dus niet nog veel zwaarder voor 't hoofd tewege dan 't lichtblad? Of kan de mage beter de nicotine-op-heur-geheele verwerken dan het hoofd bestand zou zijn tegen de dampen ontstaan uit de verbrande nicotine? Voor Gusten is dat intusschen zoo klaar als de mane: - Ge 'n moet daar niet langer uw hoofd op breken, 't is zooals ik zegge!... - Toebakzaad, zegt hij nog, is een klein vernukkeld gruis, nog veel fijner dan zeverzaad. En waarlijk de boeken spreken van 6000 graantjes in een kubiek centimetertje, anderen beweren nog veel veel meer. Die tijd heeft moet ze maar een keer tellen. - Nu. Ten eersten. Dat zaadje doet men gemeenlijk eerst in een akertjen eerde of in eerden teelen alledage besproeid met lauw water, om te verkiemen. 't Scheelt den dag en den nacht dat 't eenmaal gezaaid eerder zal bovenkomen alzoo, maar ge moet 't binnenhouden in de warmte. Dan. Ten tweede voor 't zaaien. In de ‘serre’ zijn ze altijd zes weken vroeger aan dan er buiten, daar 'n moet er achter geen koude gekeken worden. Toebak heeft geern dauwende nachten maar 'n is met geen rijmende nachten gediend, 't is een heetlandsche plante die bij de minste ongelegenheid van koude lucht vergaat. Maar | |
[pagina 203]
| |
in de sereen waar ze vier maken 'n moeten ze daar niet op letten en zaaien ze al van in Schrikkelmaand. Te lande 'n bevelen ze 't zaad aan moederaarde maar in Grasmaand. Die 't zaad heeft laten verkiemen zaait dan ineens 't gekiemde zaad en eerde aldooreen; maar 't zijn er algelijk die met zuiver ongekiemd zaad te werke gaan, en dezen strievelen dikke en deugdelijk drie keeren rekewijsde de eene lage op de andere. Een eersten keer wordt er lijzetjes over gerakeld, over de tweede zaaiing sleept men nen tak een beetje ginds en weere, maar de derde geute plakt en trappelt men toe met spâ en schuppe. En weetje waarom? Dat is de beste zin om te lukken: is 't te droog weder 't bovenste 'n komt niet uit, 't vergaat van den dorst, en regent het allemenschen te vele enwel 't onderste blijft steken, 't versmoort en 't rot. In tij van nood moet dus het middenste de bezaaidte redden. Als 't nu den Heere wilt believen dat 't bovenkomt dan kan 't zoo dikke staan als 't haar op den hond en dan is 't groot tijd om het úitte dunnen en uit te steken, anders 't eene versmacht het andere. Is de scheute groot genoeg dat ze met heur bladjes opengespreid alzoo door een vijffrankstuk kan gedekt worden, dan is ze ten schoonste om verplant te worden. Gebeurt het dat er schaarschheid is, dan planten ze veel gauwer maar dat 'n is op verre na zoo deugdelijk niet. En ten derde dus. 't Versteken. De schoonste scheuten, laat ons zeggen twee vingerlets hooge, worden uitgesteken met een klein kloddetjen of foksken eerde daar nog aan, om seffens in den trek te zijn. Nog een keer, in de serren 'n zien ze zoo nauwe niet, dat is daar immers in bakken te doene en schroomelijk dichte bijeen. Daar trekken ze maar de stalen uit geheel dikwijls zouder reuzel of moksken... maar 't zijn er dan veel ook van die daefelaars die niet opkomen, die ‘mankieren’ zooals men zegt. We zijn nu al zooverre. 't Gaat van zelfs dat de grond goedgevette grond moet zijn noch te licht noch te zwaar, dat 't water goed zimperen kan. Goed diepgronden te wintertij en volmesten dat is 't mannetje! Ha! vette 'n is | |
[pagina 204]
| |
er nooit te vele, onthoudt dat. Hebt ge mager land dan moet g' er jandorie goed met den beer op zitten! Ja daarvanswege, toebak is allerdings kostelijk, dat is gekend; nochtans op ouden grond van toebak moogt ge t' jaren al kweeken wat uw herte lust... zonder vetten. 'k Gebruik ik altijd lange vette, dat past best bij mijn' grond, stalvette, 't is te zeggen peerdale of koeimest; en acht of veertien dagen voorderhand smijt ik goed den grond open, en een staanden vuist diepe nog een keer vette. Zoo krijg ik mijn bedde warm en deugdelijk, en dan eer dat we planten, gooien w'er dweersdeure nitraten, superfosfaten en potasch in, dat is om omhooge te jagen. - Eer dat ge verder gaat, Gusten, weet ge waarom die potasch, en welke potasch best is? Hier in de streke noch Gusten noch niemand 'n weet er daar bescheid over. De bijzonderste reden is de volgende. Tabak moet kunnen branden en goed branden. Een goê cigaar moet drie minuten branden kunnen, zonder dat 't noodig is er aan te trekken; leeft Zilletje nog achter twee minuten dan is de cigaar nog hebbelijk, maar moet ge ieder halve minuut eraan trekken en trekken lijk een peerd dan is het Pietje Bucht. Enwel die brandbaarheid liegt aan de min of meer groote hoeveelheid organische of leefstoffelijke potasch die in 't blad verwrocht zit en uit den grond komt. Wilt ge weten of assche voortkomt van een goeden of een slechten brander? Giet er zuiver-gestookt water op en laat alles trekken door een verzijpsteen, in 't verzijpte zult ge koolzure potasch vinden van goeden, en zwavelzure en zoutzure potasch van slechten tabak. Welke potasch is er nu best als vette? Nitraat van potasch en koolzure potasch zijn goed maar zijn te duur; zoutzure potasch is niets weerd, helpt tot niets: zwavelzure potasch is best. Gusten keek blij gelijk een vinke om dat nieuws, en de lezer liefhebber of kweeker 'n zal er niet minder tevreden om zijn meen ik, want 't is gesteund op scheikundig tinten en tasten. - Bij avondluchte en donkerlinge, zegt Gusten, im- | |
[pagina 205]
| |
mers om de wakte daarover te houden, gaan we dan aan 't planten langs een gespannen touwe, en in reken, alle zestig tot vijf-end-zestig centimeter wordt er een putje gestoken, een nesch putje waarin men een plantje met den duim goed vaste zet, de bladjes schoone reize en reize met den grond. Is de reke t' enden, dan begint men een tweede met een ‘spacie’ van vijf-endzeventig centimeter, en is 't tachentig 't en geeft niet, 't en zal nog niet mishanden. Ten vierde. Eens met de plantinge gedaan, 't is dan dat 't spel begint. Is 't hard weder, dan moet g' er 's avonds zeker bijzijn om 't hert uit te spoelen met water dat verzond is. Maar gebeurt het dat 't zulk een nat jaar is dat de plante erbij kwelt, dat ze oprecht onnoozel geregend wordt, let dan bijzonder goed op het wie'n met de schave ja zelfs met de hauwe is 't dat het te vele scheelt. Toebak moet lucht en adem hebben en dat zoolange als 't mogelijk is, totdat de blâren beletten van eraan te kunnen met 't alaam. Dat 'n is geen werk voor vrouwvolk, met die roks z'en kunnen er noch bij noch omtrent. Wanneer de plante nu geschoten is, een spanne of een voet hooge, dan wordt ze opgehoogd, net gelijk de eerappels, in barms om 't onkruid en 't gekriel te verdempen, ook om vezel en voet te winnen. Let op de onderste bladeren dat ze langs den grond niet 'n drendelen, of ze rotten. Gekomen aan tafelhoogte zoo wilt er een kroone uit: dan is 't hoog tijd om den top uit te nijpen en den toebak te luizen, dat is de jonge schoten uitknippen, die gelijk lijklakens in de oksels van de blâren zittende alle veite en seve dreigen op te zuigen tot eigen wasdom toe. Dat jong uitschieten gaat er met zulk een geweld op los dat 't niet zeggelijk 'n is, en ge zoudt staan van luizen ei? of vergeten of ontzien... hemelsche deugd! met een zwoel zonneweder, ge zoudt de plante zien gaan een gang tot aan de zolderinge, ze zou striemen in de lucht. Alzoo zou de toebak natuurlijk zijn zelven erbarmlijk te kwiste doen en zijne sterkte verwassen gelijk een lange | |
[pagina 206]
| |
fluite van een teringlijder. Dat ware... den aap luizen in plaatse van den toebak. Hoe meer dat ge luist hoe beter, hoe zwaarder dracht, hoe sterker en hertbariger lichaam. Toebak wilt hooren kouten. Ge 'n moogt nooit eruit zijn. 't Is een beetje veel veel werk maar wilt ge den dag zien rijzen dat ge zult mogen preusch staan over al uw slaven, dan moet g' er dàt van af doen. Laat er dan maar de bekijkers en de beknibbelaars ronddrendelen, ze zullen er mogen van spreken. Dan zal ze staan de plante, en met goeste en met heur gedacht. Wil'-je zwaren toebak ge laat acht blâren groeien, en wil'-je lichten ge laat er van tiene tot twaalve gaan. Ten vijfde. Op nen koelen morgen gaan dan de bladeren aan 't beuzen en aan 't spotten, de toppen willen droogen: dat is teeken van rijpheid. Steekt de plante maar af rads aan den grond en ‘leve de leute!’ ...zei vader zaliger. 't Was toen toebakommegang, baarloop en kermis! De schoonste plante van de streke wierd op tafel gezet in de eene of de andere herberg of in 't wethuis, en 't jong volk kwam af, lijk vliegen naar een suikerbrood, om den toebak te dienen. Djeemenis toen was 't panne tot aan den steert, leute en leve lijk een muis in de mande! Ge ziet van hier al dat jong goed t'hoope!... Maar ja 't is nu al sport en spotterwiel en voetbal dat de klokke slaat, en 't vieren en 't feesten op de prochie zelve is deerlijk afgestorven. Slacht van de erpelfeeste 't is ook opgeschept. De afgestoken planten worden dan eerst wat in de zonne gespreid om te verslokeren en te verslenzen, ziet, zoo worden ze slak en slunse, gewillig in 't plooien want anders zijn ze broos en breken. Dan met nen nagel door 't vette van den staal worden ze opgehangen onder 't dak of onder de veuste, 's morgens buiten en 's avonds binnen. Al 't Zuiden worden de bladeren afgetrokken en, in reesems ‘genaaid’, te droogen gehangen onder de ‘lozen’. Dat droogen 'n mag niet te zeere gaan en niet altijd in felle zonnelaaiinge of in den wind, de bladeren worden daarvan te schulferachtig of zwart. Als nu eindelijk de ribben droog en zonder zop staan, | |
[pagina 207]
| |
dan gaat men den 18en in Schrikkelmaand naar den snijbank of 't toebakpeerd om hem te kerven. Dat bijbrengen geschiedt gemeenlijk in twee zakken; zak één mag gekend zijn en betaalt zoovele de plante; zak twee wordt van kante gezet, ieverhands geborgen, vat-je, daar 'n moeten de tolmannen hunnen neuze niet in steken... Tien kilo per honderd planten is goed beschieten en goed gekweekt, de wet 'n rekent er maar zes. 'k Moet nu zeker nog entwat zeggen van bloem en zaad? De bloem is net lijk een trompette met een' nepe in heur nekke en waarvan de muile zou in vijven gesplet zijn; z' is roodachtig van kleur en ze staat te prijken op hooge beenen of stelen geschoten uit 'nen struik die niet getopt 'n wierd. Zulke kerels schieten te met drie tot vier ellebogen hooge; groen en vet van stand zijn ze met breê waaiers van onder. Achter de bloemen komen de ‘huizen’ opgepropt om te bersten met zaad dat eerst groenendig is en dat dan kastanjebruint als 't rijp is. Vergaart die hulsels zorgvuldig en houdt ze droog maar a.u.b. niet in gesloten blikkenbussen, liever open en luchtig. Geen nood dat ze te warm en te droog gekloesterd worden; toebakzaad is vijs goed moet ge weten. Boven de stove op de schouwe is een beste plekke en met de kopjes neerewaard hangen, ziet? - ...En nu moet ik er zeere van onder, want Eemaa sakerdries!... - Eer dat ge wegloopt Gust, wat is nu 't beste zaad? doet ge nooit geen komen van Havana of Maryland of...? - Tut, tut, zei Gusten, 't beste is 't mijne! dat is ten minste toebak van seve! ...Kort en bon, dacht ik in mijn eigen, en ge zoudt misschien denken dat is toch een beetje dwaze hooveerdij van Gusten's wege. Enwel 't en doet dan nog. De Backer in zijn boeksken geeft hem ook gelijk: diè tabak schikt hem naar dièn grond en diè streke; andere of vreemde 'n kan dat niet, 't en zij met tijd en boterhammen. In de toebakvalleien van Boulonje hebben geleerde mannen | |
[pagina 208]
| |
overtijd getracht om echten Havana in te burgeren en weet ge hoe ze voeren? De nicotine bleef bij, en goed, maar de fleure en de geure... bleef te Havana. En dat is 't liedje geweest overal... zoodat er Gusten op zijn Torhoutsche streke niet 'n moet aan ‘probeeren’. De man steekt er alle jaren en lijf en ziel en zweet in, en stoort ‘hij’ wat fel of brandt ‘hij’ wat hard op de tonge enwel... hij rookt tenminste en... mijn kind schoon kind! Wie neemt er hem dat kwalijk? Dat ware ook van kleiner baten, Gusten, 'n zal er hem niet om storen noch er een treksken om laten. K.D.W. |
|