Biekorf. Jaargang 31
(1925)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |||||||||||
één woord in Stad en te vreemde om te zeggen wat iedereen dacht daar, 't was: schoone; en 't was schoon ook! Geen sfeertjes daaraan, geen beknibbeling door niemand. Eêldom en borger, meerder- en minderman, allen gelijk, elk had er van 't zijne in gesteken: geld, tijd werk en geloop, elk entwat, maar bovenal elk een groot deel van zijn herte. Daarachter kwam de voldoeninge, ook algemeen: en de menschen 'n hadden geen monden genoeg om over malkander's verdienste malkander behoorlijk geluk te wenschen. En nu? Nu dat er vreugdegestoet is geweest in 't Begijnhof, nu? 't Is treurig om te zeggen: effenop haat en nijd, donker gezichten en opsprake. 't Neemt uit, en zoo stijf dat m'er allichte den name van 't Begijnhof nietmeer 'n zou durven vermonde, nl.om niet eens of anders ‘voor’ of ‘tegen’ te schijnen.... uit vreeze... want 't zit leelijk veel donder daar hooge. En nochtans! 't Was toch zoogezeid voor 't Begijnhof? - En wel ja: 't is even omdat 't zoogezeid was voor 't Begijnhof (in Brugge een heilige zake) dat 't er zoo schuw heeft gegaan, en nog gaat. Maar 't Begijnhof is op zijn zeveneeuwig bestaan gerocht; dat mocht toch herinnerd? Dat mocht toch verheerlijkt? Er mocht naar gestreefd om dat bestaan nog voort te bestendigen? - Wis. De Overheid keurde 't toch goed? - Ongemeen. En iedereen mee. Ook de huidige twist 'n loopt niet over al zùlke bedoelingen; hij loopt over de uitwerking eerder. Over de uitwerkinge? 't Is te zeggen. Niet: over de schoonte van 't spel; noch over de pracht van de kleêrs; noch over de verrukkelijkheid van al dat oudheidsgezwier in ons zoo-echt (gelukkiglijk onbewimpeld gelaten) oud hof: daarover zijn ze 't hier allemaal eens; ook niet over het wonderlijk-edel bedrijf van de spelers; allerminst b.v. over iets dat eenieder gemerkt heeft, gemerkt bovenal, nl. het hoogheusche gezwaai, 't zoo-beleefd en zoo-buigzaam gegroet van de vorstelijke vane, den Vlaamschen Leeuw, waarmee de vaandrig àl scheen te doen wat hij wilde (och! | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
als men den Leeuw maar 'n beetje weet te hebben)... Neen over alle dat kunstwerk 'n wordt niet getwist. De twist? De beknibbeling? Is over de zijzaken. ...We beleven een tijd dat alles uitdraait op franschen op vlaamschgezindheid. En 't is hier 'tzelfde geweest. De franschgezinden hebben iets te laken gehad, en de vlaamschgezinden om 't even. De Franschgezinden - in een dagblad uit Brussel b.v. - hebben heel het spel met vervloeking beladen: ten eerste omdat er tusschen al dat leeuwengefladder uit de jaren 1200, t.w.aan boomen en staken, geen ‘Vaderlandsche’ vlag hong te zien; en ten tweede dewijl onder 't gebazuin van den stoet, door onze ‘musiciens des corporations’ uit 1225, niet eens ons ‘Vaderlandsch’ lied werd geblazen. Echt zoo. De Vlaamschgezinden integendeel verwijten aan dat verzevenhonderdjarig geleuter:
| |||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||
Zoo spreken de Vlaamschgezinden; en, we hebben hun geknibbel nog vele verzoet hier. En, de stad loopt daar vol van. Wat valt er daar nu allemaal over te oordeelen? Eerst en vooral: zooals telkens voor alle beknibbelingen, laten we zeggen dat er aan beide de kanten, bij vlaamsch- en bij franschgezinden niets is verminderd geworden, vele vermeerderd: veel als slecht uitgeleid, vergroot veralgemeend of verkwalijkt wat niet alzoo moest aanzien, of alzoo moest uitgepluisd worden. | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
Maar daarna: ons schijnt heel dit geval stijf te betreuren. Biekorf 'n houdt er niet aan van in al zulk geritsepeeuw tusschen te springen; maar aan een anderen kant Biekorf houdt teveel van onze oude brugsche schoonheid, christelijke zeden en eigene tale, om niet beweenlijk te achten dat die alzoo op den klap zijn gekomen; Biekorf is teveel overtuigd dat schoonheid en kunste welvaart en landsheil alleen in de ruste mogelijk zijn, om niet spijtig te heeten dat tot onze kostelijkste schatten en liefste vereeringen toe alzoo vermochten een reden te worden tot stoornis en twist en onhertelijk gespook. Naar onze meening 't is jammer, en die er de schuld van geweest is, gelijk uit wat reden, onbehendigheid, boosheid, keuren wij af vierkantte-weg. Het was evenwel zoo gemakkelijk te handelen als ten tijde van ‘Karel den Goede’ en ‘Breydel en de Coninc’ en de andere stoeten. Het voorbeeld bestond, ook de middelen, en de goêwille... van 't volk toch. Biekorf. |
|