- 't Is een noodzakelijk gevolg van den toestand in Afrika, meldt eindelijk Jan Grauls nog erbij (in ‘De Standaard’, 21/22-v-25).
‘Al wat naam heeft, zegt hij, in Zuid-Afrika spreekt en schrijft Zuid-Afrikaansch: de dichters, de prozaschrijvers, de voornaamste dag- en weekbladen, negen op tien leden der Landraden, de meeste gemeenten en gouwen, al de wetenschappelijke tijdbladen. 't Is een overheerschend gebruik, en... een zegen voor 't behoud van den landaard.
Ten andere dit Afrikaansch verschilt niet zoozeer van al 't andere Dietsch. 't Wordt verstaan zelfs door de minst-onderwezene Vlamingen.
De Afrikaansche taaleigenaardigheden welke ons inzonderheid treffen zijn vooral het wegvallen van de slot-n in meervouden, infinitieven, enz. b.v.: mense dorpe, worde; het verdwijnen der g tusschen klinkers als b.v.: in oë (oogen), haël (hagel), eie (eigen); het verkorten van sommige woorden als wa (wagen), vra (vragen), blij (blijven), lê (leggen), sê (zeggen); het verdwijnen der slot-t na g, s en f, als b.v. in lug, krag, tweedrach, twis, rus, skof; het verdwijnen van de buiging en het eenvormig gebruik van het lidwoord dat altijd die luidt; de uitbreiding van de meervouden op s als b.v.: gedagtes, behoeftes; de veranderingen welke de verschillende voornaamwoorden hebben ondergaan en het wegvallen van alle persoonsuitgangen bij het werkwoord, b.v.: ek, zij, hij, ons, julle, hulle leer, loop, enz.; het verdwijnen van meest alle vormen der sterke werkwoorden, b.v.: gevind (gevonden), gebring (gebracht), gedenk (gedacht), enz.; het gebruik van het voorzetsel vir vóór het lijdende voorwerp, b.v.: Het jij al vir Oom Piet gesien?; de herhaling van het ontkennende nie aan het eind van een ontkennenden zin, b.v.: Jij moet nie vir hom slaan nie (jij moet hem niet slaan), enz.
Dat de Afrikaansche woordenschat heel wat vreemde elementen bevat is heelemaal niet verwonderlijk. Toch is de Afrikaansche woordvoorraad in zijn geheel overwegend Nederlandsch gebleven.