Biekorf. Jaargang 31(1925)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Verloren AL zwoegend en al zuchtend doolt het kranke menschenhert al zoekend naar het heil dat hem eermalig werd ontnomen: op halfgenezen wonden legt hij nieuwgeboren smert en even onvoldaan al zijn begeerten gaan en komen. Hij luistert, zwervend achter 't land naar 't bladerbed der boomen, naar 't praten van de vogels, naar den wind die zucht in 't riet; naar 't grommelen van den donder, naar het babblen van den vliet; hij luistert naar het stormgeweld; naar 't hel gedruisch der stroomen. [pagina 35] [p. 35] Hij luistert naar de stem der zee die diep en onvoldaan, loopt witbeschuimd heur baren in het zwart der krochten slaan: hij laat heur waterzoom tot aan zijn zwerversvoeten stroomen, en horkt! daar komt geen antwoord als de baren gaan en komen. Hij luistert of een minnend hert in liefde hem geven mag 't geluk, 't verloorne, dat zijn ziel voorheen maar éénmaal zag. En 't maakt hem zieker van den dorst naar 't heil, nooit aan te komen, den hemeldrank dien, op een voet hij van zijn mond, ziet stroomen. Want ach, het eene menschenhert voor 't ander weet geen troost: en troost die van de menschen komt van allen is het broost. Hij gaat en laat zijn moede hoofd nog moeder nederkomen. Hij gaat zijns wegs en verder volgt hij 't vluchten van zijn droomen. Hij gaat en gaat, en eer hij staat, is donker schaduw komen zijn levensdag verduistren, en, daar komt den nacht: de dood. Aleer hij ooit een voorsmaak van 't geluk heeft ingenomen daar ligt, en rust hij, onvoldaan in de aard' heur kouden schoot. Caes. Gezelle. Vorige Volgende