Hoe men verdronkenen wederzoekt
Langs de rivier de Somme, voornamelijk in de omstreken van Péronne, krielt het van zijdsgrachten, vijvers, moerassen, zompen en poelen, waarin dikwijls, bij nacht of ontijd, menschen verloren loopen en verdrinken.
Wanneermen tevergeefs naar den verdwenen persoon gezocht en gedregd heeft, gaat men tot een ander, laatste vindmiddel over, dat bestaat in eene gewijde kaars aan te steken, die binnenin een kuipje, eene houten koornmaat of een dergelijk rond tuig vastgezet wordt.
Men stelt vervolgens kuip en kaars op de plaats waar men vermeent dat het lijk gezonken is, en men doet dit zoo voorzichtig mogelijk om het water niet te beroeren. Allengskens begint het kuipje te vlotten totdat het, in een omdraai of tegen een rietveld, na een paar keeren op zichzelf gedraaid te hebben, stilhoudt. Daar vindt men, acht keeren op de tien, het lichaam van den verdronkene. Immers zooals het kuipje dreef, zal ook de doode gevlot hebben, wat zeer natuurlijk is.
Dit gebruik is ook op vele plaatsen langs de Manche, als bijv, te Etaples, verspreid en tot heden in voege gebleven.
Het schijnt wel niet zijn ontstaan maar wel zijn voortleven te danken te hebben aan de hooge waarde, die men van in langverleden tijden aan het branden van een kaarslicht gehecht heeft. In het overoude formulier voor de wijding van kaarsen lezen wij immers:
‘Domine Deus, creator coeli et terrae,... te humiliter deprecamur ut has candelas ad usus hominum et sanitatem corporum et animarum, sive in terra, sive in aquis ...benedicere et sanctificare digneris, ut plebis quae illas honorifice in manibus desiderat portare... exaudias voces’.
In het leven van Sint-Donatianus, den schutsheilige van Brugge, lezen wij ook alzoo, dat men, door een wagenwiel met brandende kaarsen erop in het water te laten,